486 of 1728
Suske en Wiske hommage 6: Geduvel op de Heide
Heden verse oude mossel
Met Geduvel op de Heide zijn we intussen al aan het zesde hommage-album van Suske en Wiske toe. Marc Legendre, net als Willy Vandersteen afkomstig uit de Antwerpse wijk Seefhoek, neemt deze keer de handschoen op en schreef een verhaal voor zijn oude kompaan Jan Bosschaert. De twee wisten destijds voor eeuwig onze harten te veroveren met de ravissante Sam, die in deze hommage trouwens nooit ver weg is. Letterlijk, want als onze helden tanken in een oubollige garage komen ze onvermijdelijk de knappe krullenbol tegen, die als vanouds de lompe Lambik een welgemikte trap tegen zijn schenen verkoopt voor zijn seksistische praat. Maar ook onderhuids is de typische Sam-sfeer aanwezig met dat deugnieterige en tegelijk ecologische en wereldverbeterende ondertoontje dat die reeks zo kenmerkte.
Maar terug naar Suske en Wiske. Legendre zorgt voor een vintage Suske en Wiske-verhaal. Dat is in belangrijke mate schatplichtig aan het feit dat Legendre de mosterd haalt in twee oude albums van Vandersteen, die inmiddels flink de pensioengerechtigde leeftijd benaderen. Hij laat immers de would-be tovenares Alwina uit het Suske en Wiske-album De Duistere Diamant (1958) huwen met boer Sanders, de slechterik uit het album De Verborgen Kroon (1962) in de reeks Jerom. Blijkbaar lagen hun landerijen, respectievelijk de Ganzenhoeve en de Walhoeve, naast elkaar. Door hun huwelijk ontstaat een groter domein, dat toepasselijk de Ganzenwal werd gedoopt. Alles peis en vree, zou je denken. Tot echter opnieuw de aardgeesten, die Jerom en Sidonia al eerder het leven zuur maakten in De Verborgen Kroon, opduiken, vergezeld van Krabbe en Koker, de crapuleuze kompanen van boer Sanders.
Geniaal is dat samenvoegen en herkauwen van oude verhaallijnen en personages al lang niet meer, maar toch: je voelt dat Legendre en Bosschaert met veel liefde het werk van Vandersteen gelezen en herlezen hebben. Hoewel dit in zekere mate voor elk album in de hommagereeks tot nog toe kan worden gezegd, zit hier nog net dat tikkeltje meer aan nostalgische topping in. Dat uit zich bijvoorbeeld in de verhalende tussentekststukjes, waar à la Vandersteen steeds een passend en soms grappig tekeningetje onder verschijnt (zoals het strijkijzer om aan te geven dat de plooien werden gladgestreken), of in de typische en groteske Lambik-uitspraken en bijhorende grollen en de nauwelijks verholen maatschappijkritiek die ook Vandersteen weleens in zijn verhalen smokkelde. De Sus en Wis van Bosschaert én het krakkemikkige deux-chevauke van Sidonie hebben bovendien iets dat heerlijk doet terug dromen van lang vervlogen tijden. Soms, en zeker in het begin, lijkt het wel dat de Boss wat meer tijd had mogen krijgen of nemen om decors en achtergronden uit te werken en hij raakt pas op zijn geliefde heide echt op dreef. Ook Legendre lijkt van tijd tot tijd ietwat snel tevreden met een specifieke verhaalwending en we kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat de tijdsdruk voor beide heren groter dan nodig is geweest. Maar misschien draagt net dat ook bij tot het sfeertje dat wordt gecreëerd: ook Vandersteen laste in de Suske en Wiske-verhalen weleens een minder moment in onder het tergende ritme van de dagelijkse krantenpublicatie. Ook dat draagt bij tot de charme. Of om het in muziektermen te zeggen: beter die spontane schijf met hier en daar een scheve gitaar dan dat stuk geproducete en steriele album zonder ziel.
Legendre (°1956) en Bosschaert (°1957), beiden ouder dan de albums waarnaar ze in dit verhaal verwijzen, zijn met verve geslaagd in hun missie om in de eerste plaats een hommage te brengen aan grootmeester Willy Vandersteen, wiens unieke toontje nooit ver weg is. Ze bedienen in de eerste plaats de nostalgici op hun wenken en dat mag van ons. Tegelijk dat oude en nieuwe publiek trachten aan te spreken, is immers een gevaarlijke evenwichtsoefening waarbij het risico om uit te komen op iets dat noch mossel noch vis is, reëel is. Heden Verse Vis (de komische reeks die Legendre samen met Charel Cambré maakt) komt later op ons bord te liggen en hier lijkt de keuze voor de oude mosselen de meest voor de hand liggende, zeker voor het bijhorende prijskaartje, waarvoor de jonge guppy’s mogelijk verschrikt hun neus zullen ophalen en vlug de andere kant zullen opzwemmen.
Heden verse oude mossel, dus. Voor dit nostalgisch weekdier is het alvast duidelijk: wanneer Jerom op het einde van dit verhaal van de elfenkoningin een ministaf krijgt die één wens kan vervullen, dan mag dit allereerst nóg zo’n album van Legendre en Bosschaert zijn, met misschien net dat tikkeltje meer tijd voor reflectie en afwerking. Aan die wereldvrede werken we nadien wel.
PETER D'HERDT
486 of 1728