Zwarte Robbedoes-cover eerst geweigerd, daarna een verkoopsucces

9 mei 2021 Flashback

Het politiek beladen De Doodsman is een van de laatste Robbedoes en Kwabbernoot-verhalen van Jean-Claude Fournier. Het verscheen in 1977 als deel 27 in de reeks. Daar was uiteraard een cover voor nodig en die wou Fournier met een zwarte achtergrondkleur. Fournier studeerde in zijn jeugd af als decorateur en studeerde daarna verder om affiches en platenhoezen te ontwerpen. De covers van zijn albums heeft hij altijd opgevat als een filmaffiche. Maar voor zijn zwarte covervoorstel kreeg hij een njet van uitgeverij Dupuis. De uitgever beschouwde een zwarte cover niet geschikt voor een jeugdig publiek.

Op weg naar de uitgeverij had Fournier toevallig net een roman gekocht uit de S.A.S.-reeks van de Franse schrijver Gérard de Villiers. S.A.S. was een spionagereeks met veel actie en erotiek voor een volwassen publiek. De covers daarvan waren vaak zwart en meestal met een (half)naakte vrouw erop en ze vlogen over de toonbank. Desondanks bleef Dupuis nee zeggen. Na een van die besprekingen bij de uitgeverij, liep Fournier in de gangen een assistent tegen het lijf en maakte de tekenaar tegen hem zijn beklag over de weigering. De assistent stapte vervolgens het kantoor van Dupuis binnen en kwam enkele minuten later terug. De zwarte cover was eindelijk aanvaard. De Doodsman werd in die tijd een van de best verkochte albums in de reeks. En daar was geen naakte vrouw voor nodig, het commerciële beproefde zwart deed zijn werk.

Zwart is echter ook de kleur van een lijst waarop hij stond. De boodschap in De Doodsman kreeg namelijk nog een staartje...

Politieke Robbedoes

Bedreigingen, verwijten en een vermelding op een zwarte lijst vielen Fournier te beurt door het verhaal. Het personage van de Doodsman werd ook het symbool van de antinucleaire beweging in Bretagne. De Bretoenen haalden er nog hun slag mee thuis ook. Voor Fournier was het einde als Robbedoes-tekenaar ondertussen voorzichtig ingezet. In de stripreeks hoort geen politiek.

 

De Doodsman is Fourniers favoriete Robbedoes-album. In het album haalde hij inspiratie uit de verhalen van zijn grootmoeder en koppelde het aan de vrees voor kernenergie. Daarmee gaf hij uiting aan de werkelijke houding van de Bretoenen in de jaren 1970. Zij maakten zich ongerust over de mogelijke komst van een tweede kerncentrale in Bretagne. De eerste bevond zich op het turfachtig moerasgebied van Yeun Ellez, een plaats die de Bretoenen al eeuwenlang beschouwden als de poort naar de hel. Fournier wilde in de eerste plaats tieners doen nadenken over kernenergie en hen aansporen vragen te stellen aan hun ouders of leraars. Hij wilde echter niet doorgaan voor een militant.

Hij was begin jaren 1970 de enige Bretoen die het beroep van striptekenaar uitoefende en dan word je al eens gevraagd door streekgenoten. Voor Citroën hielp hij bijvoorbeeld een nieuw model promoten. Zijn regionale bekendheid kon hij ook aanwenden om de jonge garde Bretoense stripmakers op te leiden. In de jaren die volgden kwamen tekenaars in spé bij hem langs om van hem bij te leren en ter plaatse hun eigen strips te tekenen. De eerste was Malo Louarn. Daarna volgden Gégé, Jean-Luc Hiettre, Albert Blesteau, Lucien Rollin, Michel Plessix en Emmanuel Lepage. Fournier omschreef zijn taak als het voortzetten van het vlammetje dat hij zelf ook kreeg van André Franquin toen hij de reeks Robbedoes en Kwabbernoot van hem overnam. Dit waren de voordelen van het beroep waarvan hij genoot. Er waren ook nadelen...

Met De Doodsman begaf hij zich namelijk op gevaarlijk politiek terrein, toch voor een strippersonage voor de jeugd. Tijdens de publicatie in Robbedoes kreeg hij een anoniem telefoontje waarin een man hem ervan verweet de geest van jonge lezers te verkrachten. Bij deze beschuldiging hoorde ook een bedreiging aan het adres van Fourniers kinderen met de details van de school waarheen ze gingen.

In 1977 verscheen het verhaal in album, in het Nederlands, het Frans, nog enkele talen waarin de stripreeks liep, en in 1978 voor het eerst ook in het Bretoens. Datzelfde jaar was Plogoff gekozen als locatie voor de tweede kerncentrale. Bretagne mobiliseerde zich en ging massaal de straat op om te demonstreren. Nog tot in 1981 werd er regelmatig geprotesteerd. Op het hoogtepunt schreeuwden tussen de honderdduizend en honderdvijftigduizend demonstranten hun ongenoegen uit. Door de expliciete antihouding van de Doodsman in Fourniers strip werd het personage uitgeroepen tot een symbool voor de demonstraties. Op plakkaten stond zijn beeltenis en dat gebeurde in veelvoud. Fournier gaf er de toestemming voor, maar hij had niet verwacht zijn creatie te zien passeren met een hoogte van drie meter. Ook in televisie-uitzendingen vielen de plakkaten op.

Het gekke is dat de tekenaar door de directie van de kerncentrale in Yeun Elliz was uitgenodigd om er zijn strip te komen signeren. Een verantwoordelijke ontdekte kort voor zijn komst dat Fourniers naam op een zwarte lijst stond dat hem de toegang tot gelijk welke kerncentrale verbood. Ook de leider van een ecologische partij stond op deze lijst. Er werd uitgeweken naar het gemeentehuis van Brennilis, nabij Yeun Ellez, maar toen de burgemeester het album las, sommeerde hij Fournier om op te krassen. In allerijl werd er uit een garage een caravan gehaald die aan de ingang van de kerncentrale werd geparkeerd. Daar ging de signeersessie door. Ondertussen had de pers lucht gekregen van de gang van zaken. Radiozenders, een regionale poot van televisiezender FR3 en kranten waren er ook bij, maar niet zozeer om een album te laten signeren.

In mei 1981 haalden de Bretoenen hun slag thuis. François Mitterand was verkozen als president en de nieuwe regering veegde de plannen voor een tweede kerncentrale in Bretagne van tafel. In 1985 werd ook de kerncentrale van Brennilis, die voorkomt in De Doodsman, gesloten onder druk van een paar (bom)aanslagen door een terroristische groepering. Het was de eerste ontmanteling van een kerncentrale in de geschiedenis en dat werd opgezet als een proefproject voor de toekomstige afbraak van andere kerncentrales. De ontmanteling was voorzien in drie fases. Bij het ingaan van de laatste fase in 2007 werd de ontmanteling voor onbepaalde tijd stopgezet. Het nog steeds radioactieve bouwafval kon niet worden afgevoerd.

De ontwikkelingen begonnen vervelend te worden voor uitgeverij Dupuis. Sinds de jaren 1950 zag een Franse censuurcommissie nauwlettend toe op de strips die het publiceerde. Dupuis gelastte hun auteurs om geen actuele of politieke verwijzingen in strips te gebruiken. In de entourage van uitgever en eigenaar Charles Dupuis luidde het dat Fournier een gauchistische Bretoen is, zeg maar een extreemlinkse rakker. Charles Dupuis had het wel voor Fournier, dus leidde het niet meteen naar sancties. Maar hij was niet langer de enige persoon die wat in de pap had te brokken.

Terwijl Fournier voor Robbedoes werkte, bleef hij vijftien jaar lang honderden illustraties en cartoons leveren aan regionale tijdschriften zoals de krant Ouest-France. Ook aan Le Peuple Breton leverde hij zijn diensten. Dit blaadje was het officiële tijdschrift van de Union Démocratique Bretonne. In cartoons behandelde hij thema's als de weigering van Bretoense dokters om een abortus uit te voeren (zie afbeelding hierboven). Een exemplaar van dit bewuste nummer werd netjes aan de zeer katholieke Charles Dupuis bezorgd. Bij een zoveelste bezoek van Fournier op Dupuis' kantoor liet de uitgever het tijdschrift wel zien, maar hij gaf er verder geen commentaar op.

Bij een andere gelegenheid ving Fournier op dat een Belgische politicus op een receptie aan Charles had gevraagd "hoe lang die linkse Bretoen nog 'onze kleine Robbedoes' zou verpolitieken?" De machine om de Robbedoes-tekenaar te vervangen, trad in werking. Een erfgenaam van Charles Dupuis verweet hem dat hij van Robbedoes een Bretoense held aan het maken was. Na het tweeluik Kodo de Tiran en Geld, Smiechten en Smokkel lag er nog wel een ander project op tafel, maar het was niet meer zoals voorheen. Dat is echter een ander verhaal.