Simon Spruyt en Wauter Mannaert
“Als we onze goesting maar kunnen blijven doen"
Tekst en foto’s: Koen Driessens
Twee mannen met baarden, allebei bouwjaar 1978, allebei alumni van Sint-Lukas en allebei aanwezig in de Mechelse stripspeciaalzaak De Stripkever voor hun allereerste dubbelgesprek, over hun mooie verse stripwaren. Respect voor respectievelijk Wauter Mannaert en het tweede deel in de trilogie De Queeste, en Simon Spruyt en het laatste deel in de trilogie De Ruiterlijke Confessies van Dragon Dragon én het one-shot De Uitverkorene.
Wauter heeft nog een jetlag van Angoulême (“expootje op stand Le Lombard over De Queeste had veel succes”) en Simon viel ten prooi aan een griep, maar voor Stripspeciaalzaak.be tekenen ze graag present. En graag tekenen, dat is wat hen in de eerste plaats verbindt.
Mannaert: “Hoewel we even oud zijn, studeerden we niet samen aan Sint-Lukas. Ik deed er animatie, maar in die tijd werd de stripopleiding opgestart en voor het nieuwe blad Ink werd volop geronseld. Ik ben niet trots op mijn eerste probeersels, maar de aanzet was gegeven en er hing een heel positieve sfeer. In animatie zag ik toen al niet veel toekomst. Ik kwam uit in 2002 en toen ik later de afgestudeerden van de stripafdeling volop zag publiceren, heb ik in 2006 ook de stap naar de strip gezet, met dank aan beurzen van het Vlaams Fonds der Letteren. Ter inspiratie gaf mijn vriendin me toen My Boy van Olivier Schrauwen en... De Furox van Simon.”
Spruyt: “Ik had Germaanse gedaan en grafische vormgeving voor ik aan een master beeldverhaal begon. Toen vroeg Fritz Van den Heuvel (pseudoniem van Joris Vermassen, red.) me De Bamburgers te tekenen en rolde ik erin.”
Bio Simon Spruyt
Ingeweken Mechelaar Simon Spruyt publiceerde zijn eerste strips in Bruxxxel Noord (2005) en De Bamburgers (2006-2012). Zijn eerste eigen werk was het opmerkelijke, tussen nazi’s en vampiers bewegende humoristische tweeluik De Furox (2007-2008), waarna de semi-autobiografische bundeling SGF (2010), bekroond met een Stripvos, volgde. De doorbraak volgde met het sterke, gezichtsloze Junker (2014), gesitueerd in Pruisen vóór de Eerste Wereldoorlog. Het wrange, maar onweerstaanbare sprookje Papa Zoglu (2017) betekende weer een grafische ommekeer. In de fictieve schildersbiografie Bouvaert: Elegie voor een Ezel (2019) was Peter Paul Rubens het voorbeeld en De Tamboer van Borodino (2021) introduceerde voor het eerst de napoleontische oorlogen. In De Ruiterlijke Confessies van Dragon Dragon (2022-2025) volgen we een dief, lafaard, sodomiet en snoever van een dragonder in het leger van Napoleon. De Uitverkorene (2025) is een parallel tussen het Oude Testament en nu, en een parabel over geluk, succes en bedrog.
Opvallend: Simon begon met een kinderstrip, Wauter met een graphic novel (Ondergronds, met Pieter De Jaeger) en vandaag maakt Simon uitsluitend strips voor volwassenen en Wauter voor kinderen.
Spruyt: “Mwah, ik zou iets van Fritz niet meteen een kinderstrip noemen, eerder ‘alle leeftijden’. Het was ook zíjn project, ik was toen al bezig met SGF en De Furox, die gebaseerd is op mijn eindwerk. Uit mezelf zou ik De Bamburgers niet gemaakt hebben, maar Fritz is een toffe gast en ik zeg nogal snel ja op dingen die ik interessant vind.”
Mannaert: “In Frankrijk is dat onderscheid minder belangrijk. Auteurs werken er voor jong en oud. Ik zie me nog wel eens iets voor volwassenen maken en zou mezelf zeker geen jeugdauteur noemen. De Queeste is in Frankrijk ook ‘tout public’. Ik neem mijn zoontje van acht als norm. Voor mij moeten er zelfs in strips voor jongere lezers voldoende diepere lagen zitten.”
Je richten op kinderstrips is dus niet echt een commerciële keuze?
Mannaert: “Dat speelt wel mee, maar ach, op de Franse markt scoren graphic novels ook goed. Het is organisch gegroeid. Ik begon met Yasmina toen ik als jeugdwerker in Brussel dingen zag die ik wou vertellen. En daarvoor zocht ik een geschikte vorm. De reeks groeide dus vanuit wat ik wilde vertellen, niet vanuit een publiek of de verwachting met deze richting rijk te worden. (lacht) Yasmina was ook een gok, hè. Niemand maakte graphic novels voor kinderen. Dat er later nog drie albums zijn verschenen, was op suggestie van Dargaud.” (Overigens verschijnt in april de integrale daarvan, red.)
Spruyt: “Er trekken heel wat uitgevers aan mijn mouw, maar ik wil me zoveel mogelijk concentreren op één boek tegelijk. Al komen er dingen tussendoor. Zo illustreerde ik onlangs een historisch uitlegboek voor kinderen over de achttiende eeuw. Ik had zoiets nog nooit gedaan en kende ook niet veel van de Verlichting, maar het lag me wel én ik kreeg privéles van twee echte specialisten. (lacht) Er zijn wel dingen waar ik nee op zou zeggen: als het te geformateerd zou zijn, of spin-offs van bestaande reeksen, tenzij ik een enorme artistieke vrijheid krijg. Ik doe het liefst mijn eigen goesting. Al gaat dat niet altijd, er moet ook brood op de plank komen. Zo kwam Dragon Dragon precies op tijd. Ik was klaar met De Tamboer van Borodino en Le Lombard zag De Uitverkorene niet zo zitten. En dus bracht de uitgeverij me in contact met Nicolas Juncker, en dat bleek een match made in heaven.
Mannaert: “Kon ook niet anders met zo’n naam!" (lacht) (Spruyt publiceerde in 2014 Junker, bekroond met de Willy Vandersteenprijs, red.)
Spruyt: “Inderdaad. Hij is inmiddels een heel goede vriend.”
Mannaert: “Het is belangrijk naam te maken. Yasmina deed het goed in Duitsland en Frankrijk, en dus probeer ik wat continuïteit te genereren, vooral buiten Vlaanderen.
Spruyt: “Ja, zonder het buitenland gaat het niet. De Nederlandstalige markt is te klein.
Mannaert: “En vertoont een groot cultuurverschil met de Franse: graphic novels blijven hier een niche.”
Bio Wauter Mannaert
Na een master animatie werkte Wauter Mannaert in Brussel als jeugdwerker en mediapedagoog, om in 2011 zijn eerste, dystopische graphic novel, Ondergronds, te publiceren. El Mesías (2015, met Mark Bellido — die ook het ETA-verhaal Mikel schreef voor Judith Vanistendael) was een biografie over Juan Manuel Sánchez Gordillo, de antikapitalistische burgemeester van een dorpje in Andalusië. Na een derde, ook biografische graphic novel, Weegee (2016, met Max de Radiguès), over de New Yorkse fait divers-persfotograaf Arthur Fellig, schreef en tekende hij Yasmina & de Aardappeleters (2019) en voor het eerst in kleur. Na deze graphic novel, bekroond met de Willy Vandersteenprijs, volgden nog drie albums in de reeks (2020-2022). In 2024 verscheen het eerste deel van De Queeste, in februari 2025 het tweede.
Strips voor volwassenen of voor kinderen, bij jullie gaan ze tenminste allemaal ergens over én zit er toch veel humor in.
Mannaert: “We maken wat we zelf graag lezen. En gelukkig zijn we daar als ‘kleine’ stripauteurs heel vrij in: onze undergroundpositie maakt dat we alle kanten uit kunnen.
Spruyt: “Ik heb veel sérieux in mij, maar ik kan er zelf niet altijd tegen en wil dat onderuithalen. Ik creëer graag verwarring tussen ernst en humor. Het voordeel van strips tekenen maakt dat we in de artistieke sector ook niet helemaal au sérieux genomen worden.”
Mannaert: “Hoewel vaak genoeg bewezen is dat ook graphic novels heel serieuze en interessante onderwerpen behandelen, maar vaak met een ironiserend ondertoontje.”
Spruyt: “Humor komt automatisch naar boven als je kritisch ingesteld bent. Ernst kun je niet volhouden, je moet af en toe druk aflaten.”
Hoe werkt tekenen voor een scenarist bij jullie, als je graag je eigen ding doet en schrijft?
Mannaert: “Yasmina schreef ik dus zelf, dat was leuk, maar zwaar, zeker tijdens covid. Toen kreeg ik zin om weer eens met iemand samen te werken, maar ik wilde er genoeg van mijzelf insteken. Het is misschien minder gebruikelijk, maar het idee voor De Queeste kwam van de tekenaar, mij. Dat lag al langer op de plank. De arthuriaanse mythologie, de personages, de toon en thematiek, al die elementen heb ik gepitcht, maar omdat ik zoveel tijd steek in het uitwerken van een scenario en ik sneller vooruit wilde, zocht ik een scenarist. Op een festival raakte ik in gesprek met een collega die al had samengewerkt met Frédéric Maupomé en zo kwamen we in contact. Ik merkte al snel parallellen tussen ons, we hadden hetzelfde gevoel voor humor, dezelfde ecologische en familiale normen en waarden. Het zou mijn vlotste samenwerking ooit worden.”
Spruyt: “Le Lombard had Nicola gevraagd een scenario te schrijven, maar hij kende Lombard enkel van het stripweekblad Kuifje en zijn familiestrips, dus schreef hij met opzet een grof verhaal waarvan hij dacht dat ze dat nooit zouden uitgeven, maar integendeel: de uitgever had net de opdracht een nieuwe lijn te zoeken, en daar paste Dragon Dragon in. En hij contacteerde mij, vooral vanwege SGF, dat hetzelfde soort humor bevat. Daarna hebben we er samen nog aan gesleuteld. Mijn grootste toevoeging is het personage Anselme. Ik vond het handig dat er toch nog een personage in zat met een vermoeden van geweten. (lacht) We hebben veel gepingpongd met het scenario, ik kreeg alle vrijheid in cadrage. Er zijn veel manieren om samen te werken met een scenarist. Met tot in detail uitgewerkte step outlines zou ik niet kunnen werken. Anderzijds is het wel tof een scenarist te hebben. Dan kun je meer tijd steken in andere dingen. Al schreef Nicola een heel dialogische strip, dat is een uitdaging om er dan voldoende tekeningen bij te krijgen.”
Mannaert: “Als ik mijn eigen scenario maak, is dat vooral visueel. In de eerste 14 pagina’s van Yasmina staat zelfs geen letter dialoog. Scenaristen daarentegen splitsen je zo’n enorme brok tekst in de maag..."
Spruyt: “En die mannen hebben geen gêne, hè. Als ikzelf schrijf, vermijd is soms bewust bepaalde scènes waarvan ik denk dat ze te arbeidsintensief zijn. Maar zij: 'Teken een veldslag!’ Pfft. Maar ik heb er wel veel van geleerd. Dat is zo fijn aan deze job: uiteindelijk kun je met weinig middelen toch het meest absurde in beeld brengen.”
Fragment uit De Ruiterlijke Confessies van Dragon Dragon 3: Italië, 1796.
Hoe bepaal je, in zo’n samenwerking of solo, de stijl van het boek? Want vooral jij, Simon, wisselt per boek soms onherkenbaar sterk van vormgeving. Bij Wauter zijn al zijn boeken toch meer herkenbaar als afkomstig van één tekenaar.
Spruyt: “Bij Dragon gebeurde dat vooral in samenspraak met de uitgever, die me in de richting van inktwerk in zwart-wit duwde. Maar daar had ik toen ook wel weer goesting in. Afwisselen in stijlen is leuk om bij te leren. Het heeft ook veel invloed op het verhaal zelf. Een wereld krijgt vorm door de stijl en de sfeer van de tekeningen. Thematisch ligt mijn werk vaak in dezelfde lijn, maar door andere tekenmethoden lijkt het telkens nieuw.” (lacht)
Mannaert: “Ik zie dat toch minder dat mijn stijl herkenbaarder is in mijn hele werk. En iets van Simon herken ik op honderd kilometer afstand. Voor mij hangt de tekenmethode samen met het project. In De Queeste zag ik die vereenvoudigde stijl van Yasmina minder bruikbaar, want het verhaal is wat barokker. Ik ben daar ook te rusteloos voor om altijd hetzelfde te doen.”
Spruyt: “Dat is de fun van het creëren. Anders raak je vast in maniërismen. Af en toe heb je behoefde aan iets anders.”
Mannaert: “Bovendien, Yasmina heeft me zeven jaar van mijn leven gekost. Het mocht een beetje sneller vooruitgaan bij De Queeste. Momenteel heb ik zelfs zin gekregen in aquarel. Ik deel een atelier met vijftien tekenaars en leer van iedereen iets bij. Bij de jongeren is op papier tekenen echter niet meer de norm. Het was verfrissend toen Simon een tijdje bij ons aansloot, toen hij aan Dragon 1 en De Uitverkorene werkte.”
Spruyt: “Ik zat er graag, dat kantoorgevoel beviel me wel, maar thuiswerken is toch handiger als je, zoals ik, er geen moeite mee hebt om alleen te werken. Ik kan bij wijze van spreken uit bed stappen en beginnen te werken. In groep werken voelt weliswaar meer aan als werken. Bij langere projecten met wat denkwerk vraag ik me soms af: ben ik nu aan het werk of niet? Het helpt als iedereen aan het werk is en deadlines heeft. De veelheid aan verschillende projecten in het atelier was ook verfrissend om te zien, maar het is ook weer niet goed als je te lang samenzit en niet meer kritisch bent voor elkaar.”
Mannaert: “Dat gevaar kennen wij niet, want er is een constant verloop. (lacht) Tientallen mensen hebben Judith Vanistendael, met wie ik het atelier heb opgericht, al zien passeren. Niet dat ze het tekenen opgaven, maar er zitten vaak Franse tekenaars tussen die na enige tijd weer naar huis terugkeren. Sommigen werken graag alleen, maar ik heb die peer pressure en de regelmaat nodig. In de zetel zitten en nietsdoen lukt mij niet.”
Spruyt: “Zo iemand als jij is dan goed voor een atelier om het aan de gang te houden.” (lacht)
Fragment uit De Queeste 2: De Visserskoning.
Jullie hebben allebei aan one-shots en aan reeksen gewerkt. Een voorkeur hebben jullie zeker niet?
Mannaert: “Reeksen betekenen natuurlijk een stukje werkzekerheid. Een trilogie is meteen drie jaar werk. Het is ook fijn wat langer in een universum te kunnen verdwijnen, al was ik met El Mesías uiteindelijk ook drie jaar bezig. Voor De Queeste dacht ik eerst aan een one-shot, maar door het enthousiasme van Frédéric was al snel duidelijk dat één boek niet zou volstaan en werd bepaald dat het er drie zouden worden. En het ligt nog open voor mogelijk meer: de arthuriaanse mythologie biedt zoveel mogelijkheden, maar voorlopig ben ik nog druk met deel 3.”
Spruyt: “In mijn ervaring zegt een uitgever vandaag: we gaan er drie proberen en dan zien we wel. Dat Dragon Dragon er na drie albums definitief op zit, was in samenspraak met de uitgeverij beslist. De reeks was ook niet zó succesvol dat we ervoor wilden pushen om verder te gaan.”
Mannaert: “Ook hier is een groot verschil tussen Vlaanderen en Frankrijk: iets als De Buurtpolitie kun je er met niets vergelijken. Uitgevers zijn er zich van bewust dat een reeks tijd nodig heeft om op te starten, zeker voor jongere lezers. Dan is drie albums eigenlijk te weinig. Kijk naar Kinderen van het Verzet, dat pas na album 4 succes begon te krijgen.
Spruyt: “Nicolas had nog meer verhalen in zijn hoofd — het Franse leger heeft nog veel meer campagnes gevoerd — maar voor mij is het goed zo. Het was tof, maar ik ben ook content weer tijd te hebben voor eigen werk. Een reeks neemt toch veel tijd in beslag en het is toch niet helemaal je eigen kindje.”
Mannaert: “Na het derde Yasmina-album in de albumreeks kreeg ik zelf de keuze om voort te doen, maar na vier boeken was het me wel duidelijk dat deze reeks niet mijn grote doorbraak zou betekenen. En dan steek ik mijn energie liever in iets nieuws.”
Dat nieuws werd De Queeste. Vanwaar de inspiratie voor deze moderne arthuriaanse queeste, waarin de jonge en onhandige Pelli de familiale riddertraditie voortzet om op zoek te gaan naar ‘het speurende beest’?
Mannaert: “Als kind was ik een fan van Arthur-boeken van T.H. White. Daar zit enorm veel slapstick in. Pellinore is er halfblind, zijn jachthond raakt voortdurend vast in het struikgewas... De donkere ondertoon ervan, die ik pas later doorkreeg, sprak me ook aan. Het aspect van de familiequeeste deed me bedenken: dan is er vandaag nog altijd een Pellinor aan het jagen op dat beest? Het idee van het doorgeven van tradities, het verder vertellen van verhalen in een wereld die altijd verandert, leek me ook interessant. In 2022 waren er bovendien de overstromingen in Wallonië. We hadden er een vakantiehuis van mijn grootouders geërfd, waar ik mijn hele jeugd heb doorgebracht, dat toen verwoest werd. De combinatie daarvan — weliswaar niet al te loodzwaar — gaf de embryonale aanzet, al zijn de verhalen uiteindelijk wel van Frédéric, die dezelfde ethiek en milieubewustzijn hanteert.”
Die sociale en ecologische bekommernissen zitten ook in bijvoorbeeld El Mesías en Yasmina.
Mannaert: “Ik ben altijd nieuwsgierig geweest naar de natuur. Vandaag kruip ik nog altijd op mijn knieën door de tuin. Als jeugdwerker in Brussel hoorde ik in de jaren 2008, 2009 er veel spreken over vergroening, om de leefbaarheid van buurten te verbeteren. We stellen ons vragen over hoe we aan landbouw doen en welke rol de stad erin kan spelen. Daar wilde ik iets over vertellen. Via Yasmina vond ik een manier om dat te doen en door ermee bezig te zijn, versterkte zich dat. Ik zie vandaag veel jonge stripauteurs die vooral over zichzelf vertellen, die hun weg en identiteit onderzoeken. Ikzelf, al wat ouder, zie mijn werk meer als een reflectie op de wereld die ik moet doorgeven aan mijn zoon. Veel van mijn werk komt eigenlijk voort uit frustratie. Wat mij beroert, sijpelt erin door.”
Moet je publiek daarin opgevoed worden?
Mannaert: “Ik vind ‘educatief’ geen vies woord, maar toch neem ikzelf geen standpunt in. In Yasmina komt het vraagstuk van genetisch gemodificeerd voedsel aan bod, maar ik spreek me er niet over uit. De realiteit is niet zwart-wit, ik probeer er louter vat op te krijgen, maar zonder opgeheven vingertje. Ik heb wel gemerkt dat Yasmina een goed vertrekpunt is voor discussies over zulke thema’s, maar antwoorden geef ik niet. Ik ben ook geen landbouwexpert, hè.”
Fragment uit De Uitverkorene.
Simon, wilde jij met De uitverkorene iets meegeven? Over hufters, bedriegers en winnaars die it all taken bijvoorbeeld?
Spruyt: “Toen ik Thomas Manns Jozef en zijn Broers las, ben ik me gaan verdiepen in zijn vader Jakob, zoon van Isaak, zoon van Abraham, de stamvaders van Israël. Dat oudtestamentische verhaal over Jakob, die zijn tweelingbroer Esau én zijn vader voor de gek houdt, is een heel cru, emotieloos relaas over een bedrieger die het ver schopt. Voor een hedendaagse lezer die succes als een verdienste ziet, komt dat wat raar over. Aan geluk zit vandaag een sterke emotionele lading. De winnaar-verliezerdynamiek zit ingebakken in onze ervaring van de werkelijkheid. Door die twee visies naast elkaar te zetten, wilde ik ze laten interageren. Ik geef wel hints van hoe ik daarover denk, maar vel zelf geen moreel oordeel. Zoek zelf je weg hoever je erin mee wil gaan. Dit verhaal over geluk, succes en ervaring heeft hetzelfde uitgangspunt als mijn andere boeken: het leven als verhaal.”
Afgaande op je website ben je hier al sinds 2018 mee bezig geweest?
Spruyt: “En toen kwamen er vijf andere boeken tussen, ja. Het is dus niet dat het niet opschoot. Ik heb er af en toe verder aan gewerkt, en dan lag het weer een jaar stil. Het was geen zijdelings project of zo, ik vond het best belangrijk, maar als je ook al eens in opdracht werkt, zit je dan met striktere deadlines, hè. Als ik helemaal mijn zin had kunnen doen, had ik het eerst afgemaakt, want het is beter in één wereld verzonken te zijn dan telkens te moeten schipperen tussen werelden. Maar ja, dat is de realiteit van de stripmaker. Echter, door het te laten sudderen, heb ik er toch een aantal goede veranderingen in kunnen aanbrengen.”
Ah? Het is dus misschien beter af en toe iets een tijdje te laten liggen?
Spruyt: “Mwah, ik denk niet dat andere one-shots nog beter zouden zijn geworden als ik er langer over had gedaan. Ik ben nog altijd heel trots op al mijn werk. En ik ben sowieso al heel kritisch voor mezelf, een echte muggenzifter. Je kunt ook blijven tweaken aan iets, maar de kunst is op het juiste moment er een punt achter te zetten. En dat laat ik graag aan anderen, de uitgeverij bijvoorbeeld, over.”
De Uitverkorene is best experimenteel. Iets wat we in de toekomst nog meer gaan zien?
Spruyt: “Er zitten elementen van vorige boeken in, in het bijzonder Papa Zoglu in de bijbelse passages: hetzelfde tetrismodel qua opbouw en zo. Het gebruik van kleuren en associaties is inderdaad één groot experiment om te zien welk narratief effect het had. Dat zal redelijk uniek blijven voor dit boek. Ik kan moeilijk nog eens die rood-groensymboliek gebruiken, hè. Het volgende one-shot waar ik mee bezig ben, is dan wel weer nog eens een verhaal dat zich afspeelt in bijbelse tijden, met veel iconografie op oude beeldtalen, zoals de Minoïsche, die me fascineert. Voor de rest zal het meer een klassieke vakjesstrip zijn. Op eigen scenario, ja. Ik mik op 2026, maar pin me daar niet op vast.”
Mannaert: “Misschien toch nog eens overwegen aan te sluiten in ons atelier?” (lacht)