Marc Hendrickx over zijn biografie van Maurice Tillieux

“Félix is de essentie van Tillieux. Guus Slim is het succes van Tillieux. Slim is niet meer dan een softe, afgezwakte versie van Félix."

16 september 2023 Interviews
tekst: Wouter Porteman

 

Of ik zin had om een lijvig, bijzonder boek over Maurice Tillieux te lezen en de auteur ervan te interviewen? Ik moest toch even nadenken. De Verdronken Wagen van Guus Slim is absolute topklasse. Andere Slims zijn heel goed tot bwof. Toegegeven, ik hield wel van zijn scenario’s voor Jess Long, Baard en Kale en Natasja. Maar een Bram Jager met zijn buurman in die Ford T doet me echt gruwen. Voor de rest is mijn kennis van Tillieux een groot zwart gat. Zijn Félix bijvoorbeeld schijnt goed te zijn, maar ken ik alleen van naam. Maar onbekend is onbemind. Vol goede moed begon ik aan de lijvige klepper van 244 bladzijden. De vlotte, wervende schrijfstijl van auteur Marc Hendrickx zoog me onmiddellijk in het verhaal. Dit overstijgt echt de saaie biografische opsomming. Elke alinea ademt passie en liefde voor de tekenaar uit. Bladzijde na bladzijde krijg ik een beter zicht op die voor mij schimmige figuur en zijn werk. De vele illustraties maken het helemaal af. Voor we het wisten, was de klepper helemaal uitgelezen. Wat een leven. Wat een talent. Wat een boek.

Marc, wat een boek! Het is een prima mix geworden van objectieve feiten maar subtiel gelardeerd met je eigen mening die je steevast goed onderbouwt. Hierdoor is het boek geen blinde lofzang. Was dat steeds de insteek?

Marc Hendrickx: "Absoluut. Ik focuste me op de biografie, de strippersonages en zijn werk als scenarist. Alles moest heel gefundeerd en gedegen zijn, maar het mocht geen naïef heldendicht zijn. En zo komt die persoonlijke toets ook naar boven. Niet alles wat Tillieux heeft gemaakt, heeft immers eeuwigheidswaarde. Ik vind het leuk als lezers er die mentale ondergrens voor het boek er onmiddellijk uithalen."

 

De eerste zin van je boek is het geweldige “Wat je raakt tijdens je adolescentie, bepaalt wie je zal worden.”  

Hendrickx: "Maurice Tillieux was amper vijf jaar toen de Maas buiten haar oevers trad in zijn woonplaats Hoei. Hun huis stond op amper 20 meter van de rivier. Die dag stroomde door het huis van een kleine kleuter liters water. Tot een halve meter hoog. Je kan de paniek van zijn ouders, zijn omgeving en misschien van hemzelf ook wel voorstellen. Dat kan niet anders. Was dit de aanleiding? Wie weet. Alleszins raakte Maurice Tillieux bezeten van water en bij uitbreiding de zee. Zozeer dat hij als tiener naar Oostende trok om er te studeren voor marineofficier. Hij studeerde af in mei 1940. Qua timing was dit het rotste wat je kan voorhebben. Door de Tweede Wereldoorlog viel zijn gedroomde toekomst in het water. Niet de zee, maar een kamertje en onderduiken voor de Duitsers wachtte hem. Later in zijn strips en scenario’s zie je dan dat de zee, regen, water,... een rode draad gaan vormen doorheen zowat alles wat hij maakt."

 

Gaat die openingszin ook op voor jou? Kort na het plotse overlijden van Tillieux in 1978 (De zevenenvijftigjarige Tillieux stierf in een auto-ongeluk, nvdr), heb je een boze lezersbrief gestuurd naar het weekblad Robbedoes waarom er geen extra aandacht werd besteed aan zijn overlijden. Ergens halfweg publiceer je die lezersbrief. Plots bekijk je het hele boek door een andere, meer gepassioneerde bril. Ik vond die intense betrokkenheid zo mooi. Zo echt. Bovendien was je toen amper veertien jaar.

Hendrickx: "Ik pleit schuldig. (lachje) Op dat moment was ik al verloren. Ik groeide op in de stille Kempen waar werkelijk niets gebeurde. Op mijn twaalfde kluisterden mazelen me twee weken aan mijn bed. Daarin las ik mijn eerste Franco-Belgische strips. Hergé, Edgar P. Jacobs en vooral het weekblad Robbedoes. Ik was direct verkocht en kreeg een abonnement op Robbedoes. Op een dag publiceerde het De Scooterchinees van Guus Slim. Ik stond perplex. Dat was voor mij het hogere register, het betere werk, want meer volwassen qua toon en taal. Ideaal voor de tiener die ik toen was."

Was Guus Slim toen niet al een oudere, hernomen strip tussen het jongere geweld? (De Scooterchinees verscheen in het Nederlands al in 1967 en werd een decennium later hernomen in Robbedoes, nvdr.) 

Hendrickx: "Ja. Maar ik vond dat niet erg. Guus Slim verscheen in de jaren 1950 en 1960. De strip was toen populair, maar verre van een verkooptopper. Net omdat die verhalen iets hoger mikten qua leeftijdsgroep. Maar in de jaren 1970 kantelde dit. Mensen bleven ook op latere leeftijd strips lezen en kochten toen deze rijpere, volwassen albums."

 

Kan de reden ook niet banaler zijn? Ze hebben deze wat rebelse strips graag gelezen als kind en pakweg tien jaar later hebben ze genoeg geld om deze zelf te kopen.

Hendrickx: "Het financiële speelde ook een rol. Natuurlijk. In de jaren 1970 boomde de stripverkoop enorm. Er kwam ook heel, heel veel uit. Maar ondanks die overvloed slaagde Guus Slim erin om met maar enkele nieuwe albums uit het niets een verkooptopper te worden. Dat wil zeggen dat lezers niet één album kochten, maar ook de rest van de reeks. Ik vind dit behoorlijk frappant."

 

In je voorwoord heb je het over de grote drie. André Franquin en Hergé zijn ook voor mij de logische koplopers. Maar op drie zet je Tillieux. Komaan, dit is er voor mij toch over. Wat dan met Jacobs, Peyo, Morris, Pratt, Giraud of Uderzo? 

Hendrickx: (lacht) “Die derde plaats is discutabel. Het is mijn persoonlijke visie, maar ze houdt wel steek. De kern van het boek is dat Tillieux zijn tijd twintig jaar vooruit was. Zijn Félix die hij tekende in de jaren 1940 en 1950 was baanbrekend. Het stripfiguurtje debuteerde als een vagebond, zittend op een bankje, maar zocht en vond een echte baan als reporter. In tegenstelling tot Kuifje en alle andere striphelden uit die tijd is Félix bewust géén held. Hij werkt effectief. Je ziet hem in de strips reportages uittikken. En hij leeft. Je ziet hem zijn haar wassen, zich omkleden, een boterham eten,... Die realiteitswaarde is voortdurend aanwezig. Félix is niet perfect of onfeilbaar, zelfs niet echt sympathiek. Paul Panter, die Tillieux daarna tekende, was een fotograaf die moest werken voor zijn boterham. Guus Slim, een jonge kerel, afgestudeerd in de rechten, die als privédetective een bureau wilde opstarten én rendabel maken. De redenering daarachter was heel simpel voor Tillieux. ‘Ik moet werken, dus zij ook.’ Die echtheid is zo schoon. Zo puur. Ja, een Jacobs heeft meer verkocht en had meer aanzien, maar hij was bijlange zo origineel niet en ging zo breed niet in zijn beleving als Tillieux. Die echtheid is de basis, maar er is nog meer. Veel meer. Als het Belgische stripblad Héroïc (waar Félix in verscheen, nvdr) niet had moeten stoppen onder druk van de chauvinistische Franse censuur, dan zou je deze podiumvraag niet hoeven te stellen. Kijk naar de laatste Félix-verhalen. Mensen werden erin opgehangen, doorzeefd met kogels, ze stierven. Er was zelfs een vrouwelijk sexy personage met duidelijke borsten — we spreken hier over de jaren 1950, dus een paar decennia voor Natasja en Yoko Tsuno die weg effenden — dat verliefd werd op het hoofdpersonage. Tillieux gaf glashelder aan hoe Félix met die gevoelens totaal niet wist om te gaan. Soortgelijke, eerder volwassen strips kwamen maar aan de oppervlakte dik twintig jaar later! Dit is het ongelofelijke belang van Tillieux, maar het is tegelijkertijd zijn ongelofelijke tragiek. De volwassen strip is ontstaan bij hem en dankzij een Brusselse uitgever met ballen. De Fransen torpederen alles en vinden het genre twintig jaar opnieuw uit én eigenden het zichzelf volledig toe."

 

Was Tillieux ook grafisch een voorloper?

Hendrickx: “Nee. Hij heeft zelf altijd gezegd dat hij geen grote tekenaar is. De kunst van Tillieux zit hem in de verhalen. Hij kon degelijk tekenen en was zijn tijd ver vooruit met zijn originele camerastandpunten. Doorblader maar eens De Mummie Leidt de Dans van Félix of Warm en Koud van Guus Slim. Hij was een groot scenarist en vooral een straffe regisseur. Maar tekentechnisch kon hij niet tippen aan Jacobs, Hergé of Franquin. Maar daar gaat het bij Tillieux niet om. Zijn tekeningen staan ten dienste van het verhaal, sfeer en gevoel. In zijn meesterwerk, De Verdronken Wagen van Guus Slim, is zijn cameravoering op zijn best. Hoe hij daar de spanning weet over te brengen... Dat is super. De Verdronken Wagen is voor eeuwig verankerd is in de striptop-100 aller tijden."

Je praat vol passie over Félix. Is die reeks voor jou zoveel belangrijker dan het bekendere Guus Slim?

Hendrickx: “Absoluut! Félix is de essentie van Tillieux. Guus Slim is het succes van Tillieux. Slim is niet meer dan een softe, afgezwakte versie van Félix. Die was té volwassen en Charles Dupuis (de uitgever van Robbedoes, nvdr) gruwde van de macabere verhalen, de lijken, het expliciete geweld. Helaas, wij, Nederlandstaligen, wisten en weten dat totaal niet. In de jaren 1940 en 1950 werden amper vier van de zevenenzestig Félix-verhalen in het Nederlands verschenen. Je kon de reeks als Nederlandstalige niet kennen. In de jaren 1960 werd Félix hernomen in het tijdschrift Ohee in een schabouwelijke vertaling en gedrukt op veredeld wc-papier. Ik krijg nu nog nachtmerries van die prutuitgaves. Hoe kon je daar dan fan van worden?"

 

Ha, de vertaling. De Dupuis-vertaling van de moppen van Vlinder in Guus Slim is toch ook niet alles.

Hendrickx: “Inderdaad! Dit boek wordt tegelijkertijd uitgegeven in het Frans en Bruno Govers, de vertaler, heeft zich voortdurend geërgerd aan hoe slecht alles toen werd vertaald. Tillieux's fijne humor, boordevol woordspelingen, komt totaal niet over. In mijn boek haal ik wat voorbeelden aan en zet het één keer echt in de verf. Bij het album De Rode Paters heeft de vertaler, die geen enkele affiniteit had met Frankrijk en het verhaal, de naam van een oer-Frans slaapdorpje ‘vernederlandst’ tot Hilariumberg en maakte hij van de burgemeester en diens hulpje Nederlandse gemeenteambtenaren. Een aanfluiting! Dat werkt niet! De Nederlandstalige stripliefhebbers hebben niet alleen Félix gemist, maar ook Guus Slim heeft door de flauwe vertaling veel potentieel verloren. Bruno stelde op een moment zelfs voor om de strips opnieuw te vertalen, desnoods met verduidelijkende voetnoten erbij voor de echt onvertaalbare woordspelingen. Helaas zijn dat prestige-uitgaves die commercieel moeilijk liggen. Maar Bruno heeft absoluut een punt."

 

Mocht het er toch ooit van komen, maak er dan direct een zwart-witversie van. Op een bepaald moment zet je drie plaatjes naast elkaar. De zwart-witversie, een eerste inkleuring en een latere inkleuring. Ik stond perplex. Wat een enorme kracht gaat er uit van zijn clair-obscur.  

Hendrickx: “Ze zijn mooi hé. Dat zegt alles. De Verdronken Wagen bestaat in het Frans in een luxe-editie in zwart-wit. Dit is om te likkenbaarden. Dat moeten we ook hebben in het Nederlands."

 

Ik moet bekennen dat ik alleen maar het latere werk van Tillieux ken. Jouw boek heeft me echt zin doen krijgen om eens in zijn overige werk te duiken. Ik wist bijvoorbeeld totaal niet dat hij zoveel realistisch werk heeft getekend. Is dit de moeite waard?

Hendrickx: “Hm, dat was meer onder druk van de omstandigheden. Eind jaren 1940 was dit tekenwerk om den brode. De Volksgazet, waar Héroïc werd gedrukt, zag dat Willy Vandersteen toen succes had met zijn realistische reeksen en ze wilden eventjes op die golf meesurfen. Tillieux heeft toen een twaalftal realistische strips gemaakt, maar dat is puur opdrachtwerk."

 

Tillieux heeft in die tijd ook dik 150 pagina's voor Willy Vandersteen getekend.

Hendrickx: “Vandersteen woonde toen in die periode in Brussel. Dus dat was vlakbij. Maar het waren eerder obscure verhalen die in het grote Vandersteen-verhaal ook maar een voetnoot zijn. Of ken jij De Staalblauwe Boeddha, Het Verzonken Rijk, De Pantoscaaf,...?  (lacht) (Al deze albums zijn vanaf 2012 heruitgebracht in de collectie Uit de Archieven van Willy Vandersteen bij uitgeverij Adhemar, nvdr). Hij heeft daar ook niet lang gezeten. De vraag is waarom. Ik heb in mijn boek een aantal mogelijke antwoorden geformuleerd. Ja, misschien vond hij zich wel te goed."

 

Ik ben enorm onder de indruk van zijn productie. Dik 800 pagina's Félix, 600 gags van Jef Gemak, 599 gags van Cesar en Josientje,… Was hij een pure broodtekenaar?

Hendrickx: “Tot op zekere hoogte wel. Dat is net de hele tragiek. Die jongen zag zijn droom om zeeman te worden kapotgaan door onze Duitse vrienden. Hij belandde op een kamertje van 4 op 4 meter. En dan begon hij te schrijven. Hij schreef op zijn achttiende een heuse roman die zelfs werd uitgegeven in 1943. Maar het pure schrijven gaf hem niet genoeg voldoening. Hij kon aardig tekenen en begon te illustreren. Met succes. Tijdens de oorlog mocht hij zelfs af en toe illustraties maken die in Robbedoes werden gepubliceerd. Hij rolde er dus organisch in. Maar de zee bleef hem aantrekken. Hierna gebeurde iets wat wel meer mannen overkomt: hij werd verliefd, trouwde en zijn vrouw zag hem liever te land dan ergens op zee. Bovendien moest er brood op tafel komen. We zijn vlak na de oorlog en vast werken vinden, was toen een heuse uitdaging. Hij slaagde erin om te beginnen als kantoorhulpje bij uitgever Guy Depière — vuilnisbakken leegmaken, klasseren, enzovoort — en mocht al eens iets illustreren. Op een dag vroeg de uitgever hem of hij eigenlijk van die populaire strips kon tekenen voor zijn blad Jeep. En nu citeer ik Tillieux uit een oud interview: 'Ik heb dan maar een timide ja gezegd.' Maar Tillieux had dat nog nooit gedaan (bij Robbedoes vond Charles Dupuis hem niet goed genoeg om strips te tekenen. Hij mocht er enkel af en toe illustreren, nvdr). Het lukte hem. Bovendien bracht het hem meer op dan zijn luizig kantoorbaantje. Ook dat is dus weer organisch verlopen.

Het was een mooie tijd voor Tillieux. Hij maakte pakweg vijfentwintig dagen plezier en moest dan drie à vier dagen en nachten tekenen als een bezetene. Dit ging allemaal prima, tot op de dag dat zijn vrouw zwanger werd en er meer geld moest verdiend worden. Die Depière is echter een dikke profiteur die zijn personeel voortdurend bedonderde en uitbuitte. Dus daar moest het niet van komen. Bij de uitgeverij werkte ook een jong stagairtje, Fernand Cheneval. Die wilde absoluut een eigen stripblad voor een volwassen publiek uitgegeven en promootte zowat overal zijn idee. Maar noch Depière, noch Charles Dupuis wilden ervan weten. Uiteindelijk stapte hij op bij Depière en deed het zelf. Het is te zeggen: omdat Chevenal nog minderjarig was, moest zijn moeder fungeren als officiële uitgever van zijn magazine! Héroïc start en Cheneval vroeg aan Tillieux om mee te doen. Hij durfde zijn financiële zekerheid echter niet op te geven. Cheneval begon er dan maar helemaal alleen aan. Hij schreef en tekende alles, vond een drukker, verspreidde het,... maar het loonde. Héroïc sloeg onmiddellijk aan en groeide. Steeds meer tekenaars vervoegden de jonge durfal. Omdat Depière almaar meer de bal missloeg, waagde Tillieux in 1947 alsnog de sprong. Hij werd bij Héroïc zelfs beter betaald en behield zijn rechten op zijn werk. Ongezien in die tijd.

En nu kom ik terug op je vraag. Op dat moment was Tillieux geen broodtekenaar meer, maar een echte artiest. Bij Héroïc was hij vrij. Hij kon er werken voor jonge volwassenen en leeftijdsgenoten. De grootste ontspanning in het Brusselse waren toen de vele bioscopen waar er volop gangsterfilms met James Cagney, Edward G. Robinson en later ook Humphrey Bogart vertoond werden. Tillieux bracht die sfeer naar het papier. In zijn strips worden mensen doorzeefd, zijn er autoachtervolgingen, vallen er doden aan de lopende band,... Het succes bij de rijpere jeugd was er onmiddellijk."

Is die vrijheid hem meer waard dan een baan bij het veel beter betalende en succesvollere Dupuis? (Héroïc verkocht toen gemiddeld 20.000 exemplaren, Robbedoes zo’n 100.000 stuks, nvdr)

Hendrickx: “Natuurlijk. Félix is de essentie van Tillieux. In die stripreeks kan hij alles doen wat hij wil. Hij moet niet aan het handje lopen zoals de tekenaars van Dupuis. In mijn boek haal ik enkele vergelijkende voorbeelden aan waar Eddy Paape of André Franquin hele scènes moesten aanpassen om hun verhalen op de Franse markt te kunnen houden. Tillieux was wel zo slim om een beetje zelfcensuur toe te passen. De goeden haalden het bijvoorbeeld altijd van de slechten. Maar voor de rest kan alles. Een sinistere sfeerschepping met een hele verzameling skeletten en knoken, de cassante taal van de straat, het onverholen geweld... Acht jaar lang is Tillieux de koning van Héroïc. Het tijdschrift met Tillieux erin verkoopt 2 tot 3.000 exemplaren meer dan een zonder hem. Dat is 10 à 15% meer! Tel daarbij de grote waardering van zijn lezers, een degelijke verloning en die volledige artistieke vrijheid en je ziet onmiddellijk waarom Tillieux er zich zo amuseert."

 

Maar bij Dupuis kon die publieke waardering zoveel meer zijn. Als tiener woog hij volgens mij terecht te licht voor Dupuis, maar in zijn latere Félix-jaren heeft Dupuis wel enkele keren gehengeld naar de diensten van Tillieux. Hij weigert echter om naar Dupuis over te stappen. Terecht?

Hendrickx: “In 1954 deed Dupuis inderdaad nog een poging. Tillieux is liever de vedette in een kleinere ploeg dan een goede speler in de Champions League. Hij stuurde Charles Dupuis opnieuw wandelen op een beleefde manier. (lacht) Hij wilde niet creëren onder al die beperkingen, ondanks het feit dat hij er viermaal meer kon verdienen. Hij had dat geld ook voor niets nodig. Maar enkele maanden later kreunde ook Héroïc onder de Franse censuur — ik kom daar uitgebreid op terug in het boek — en moest Tillieux toch uitkijken naar iets nieuws. Greg startte met een weekblad, Paddy, en Tillieux maakte daar een nieuwe reeks voor, Cris Vallon. Maar na amper vijf weken ging de stekker eruit. In die periode werd Georges Troisfontaines (de bedenker van Buck Danny, nvdr), die voor Dupuis werkte als onafhankelijke stripleverancier met zijn agentschap waarvoor meerdere striptekenaars actief waren, hoofdredacteur van het nieuwe blad Risque Tout/Sprint. Dat weekblad voor oudere Robbedoes-lezers die het blad wat ontgroeid waren, bestaat uit een combinatie van strips met artikels over technologie. Het is de tijd van Sputniks, raketten en Expo '58 die eraan zit te komen. Ze lokten hun lezers via korte verhalen van Dupuis-toppers, zoals Lucky Luke, Buck Danny en Johan en Pirrewiet. Er kwam ook één nieuw vervolgverhaal in. Hiervoor creëerde Tillieux Paul Panter. Voor de Luikse Brusselaar was dat een redding. Zo kwam hij alsnog in de Dupuis-familie terecht zonder na zijn ‘nee’ een jaar geleden opnieuw te moeten onderhandelen met Charles Dupuis. Toen Risque Tout/Sprint het niet redde, belandde hij alsnog bij Spirou/Robbedoes waar hij zijn bravere Guus Slim opstartte. In 1968 bracht een kleine Franse uitgeverij een eerste bundeling uit van oude Félix-verhalen. In een voorwoord schreef Tillieux het volgende: 'Félix werd gemaakt in een tijd waar niets moest, waar mijn verbeelding grenzeloos was en toen ik alles kon doen wat ik wou.' Eigenlijk is dat pijnlijk, want indirect zegt hij dat hij dit bij Dupuis allemaal niet kon."

Eind jaren 1960 kreeg Tillieux steeds meer fysieke problemen om te tekenen. Hij probeerde nog met assistenten zoals Gos. Maar uiteindelijk is hij bijna voltijds scenarist geworden. Je opende echt mijn ogen door uitvoerig te beschrijven hoe vaak hij de ideeën uit zijn eigen Félix maar bleef recycleren.

Hendrickx: “Tillieux zat toen echt vast. Hij was net een jaar buiten strijd geweest door een schildklierprobleem en had steeds meer last van de ziekte van Dupuytren, een ziekte die de handwortel aantast waardoor fijn handwerk zoals tekenen pijn doet. Maar bepalender bij zijn overstap naar het fulltime schrijven van scenario’s was de situatie bij het weekblad. De iconische hoofdredacteur Yvan Delporte, die zelf tal van scenario’s schreef, en zijn assistent werden door Charles Dupuis aan de deur gezet. Ook Maurice Rosy stopte als scenarist van Baard en Kale. In die tijd groeide de stripmarkt explosief. Er waren toen veel nieuwe, goede striptekenaars maar die hadden geen scenario’s. De nieuwe hoofdredacteur Thierry Martens startte direct met een gigantisch probleem. Hij zat echt met de handen in het haar. Komt daar nog eens bij dat het concurrerende weekblad Pilote, waar René Goscinny de plak zwaaide, een cultuur installeerde waar scenaristen door de uitgeverij apart betaald werden, voldoende vrijheid genoten en volop waardering kregen voor hun werk. Bij Dupuis was het nog de gewoonte dat tekenaars van hun eigen loon zelf hun scenarist betaalden. Martens sprak uiteindelijk Tillieux aan om een ‘paar’ reeksen recht te houden en de modernere scenaristenvergoeding ook binnen uitgeverij Dupuis waar te maken. Al snel werd Tillieux de eerste scenarist. In 1970-1971 schreef hij de helft van de scenario’s van het weekblad. De druk was enorm waardoor hij naast nieuwe ideeën ook volop zijn eigen vondsten uit Félix begon te recycleren. Zo werden acht Félix-verhalen herwerkt voor Baard en Kale, zes voor Natasja, zes voor Jess Long, negen voor Guus Slim, enzovoort. Ik beschrijf dit uitgebreid in het boek. Daarnaast had Tillieux nog reeksen als Bram Jager en zijn Buur, hielp hij Roger Leloup met Yoko Tsuno, schreef de beste verhalen van Ouwe Niek en Zwartbaard voor Maurice Remacle,...

 

Hebben ze hem ooit geconfronteerd met zijn recyclage?

Hendrickx: “Nee. Zijn werk van Bram Jager tot Jess Long was zo gevarieerd én Félix was zo vergeten geraakt, dat niemand erbij stilstond. Wat maakt het ook uit? In 1971 alleen al schreef hij 231 pagina’s scenario. Om dan nog een bepaald niveau te halen, kan je haast niet anders dan wat ideeën te hergebruiken."

 

We roemen hier nu zijn scenario’s. Maar als ik aan Guus Slim denk, komen mij steeds die knullige, laatste bladzijden voor de geest waarop hij nog massa’s uitleg moet geven in overvolle tekstballonnen, om het verhaal netjes te doen landen. Ik denk nu maar aan De Drie Vlekken, Vrachtboten in de Avond,...  

Hendrickx: “...of De Onzichtbare Man van Félix. (lacht) In die jaren kon en mocht je niet buiten het geijkte aantal pagina’s. Dat pakte vaak in zijn nadeel uit. (lacht) Tillieux was en bleef een verteller die zich weleens liet meevoeren in zijn passie."

Je boek is gelardeerd met prachtige anekdotes. Eentje verraste me echt. Een heleboel Europese striptekenaars, zoals Jean Giraud, Hugo Pratt, Hergé, André Franquin, Jijé,...  waren in 1972 uitgenodigd op een stripconventie in New York (deze vliegtuigreis vormde later nog het onderwerp voor het geweldige verhaal Natasja en de Striptekenaars, opgenomen in het album De Vlucht met Mona Lisa). Kortom, alle grote namen waren mee, maar Tillieux was voor de Amerikaanse comicauteurs, zoals Stan Lee (Spider-Man, Hulk, X-men), Neal Adams (Batman) en Burne Hogarth (Tarzan) de grote held. Straf!

Hendrickx: “Ja, ze waren gek op Tillieux’s achtervolgingsscènes en auto-ongelukken."

 

Hadden die dan Félix gelezen?

Hendrickx: “Dat kan niet. Wat ik vermoed, is dat de uitgevers van de diverse tekenaars een hoop materiaal hebben gestuurd naar die Amerikaanse tekenaars. Van Tillieux zal dit zeker De Verdronken Wagen of Bomaanslag in de Bergen geweest zijn. Allemaal albums waar die wagens op spectaculaire manieren aan hun eind komen. Als je daar tien pagina’s van gezien hebt, dan kan je niet anders dan die grafische specialiteit van Tillieux erkennen. Zijn tekentalent zat daarin. En zo is de cirkel rond. Tillieux tekende toen nog altijd wat hij in die Amerikaanse gangsterfilms van voor de oorlog zag: actie, auto’s en veel car crashes. Die Amerikanen herkenden zich daarin. Bovendien was er toen een heropleving van dergelijke flikkenfilms met The French Connection, Bullit en al die Clint Eastwood-films. Car crashes waren toen weer helemaal hip. Tillieux was op dat event dus helemaal in zijn element."

 

Je boek kan apart gelezen worden, maar er komt tegelijkertijd ook een toneelstuk uit over Maurice Tillieux. Wat kunnen we daarvan verwachten?

Hendrickx: “Het is van dag één mijn bedoeling geweest om uit te pakken met een totaalpakket. Enerzijds is er het boek waarin de biografie en bibliografie centraal staat. Maar eigenlijk belangrijker is het stuk... omdat we daarmee strip en een origineel en belangrijk verhaal van een groot stripmaker, tot bij het theaterpubliek brengen. Een publiek dat — overwegend — amper strips kent. Ik ben superblij dat Marc Weiss, die superbekend is in Wallonië maar ook pakweg in Close van Lukas Dhont meespeelt, de hoofdrol voor zijn rekening neemt. Hij speelt Maurice Tillieux. Yoeri Lewijze en Sam Brosens spelen meerdere nevenrollen waaronder die van de strippersonages zoals Félix, de uitgevers en zijn echtgenote. Ze gaan met hem in dialoog en confronteren Tillieux met zijn eigen demonen. Ook de striptekeningen laten we tot leven komen. Het wordt echt wel straf en origineel.

Het straffe is dat we Nederlands en Frans door elkaar gebruiken. Maar ook wie één van beide talen niet meester is, zal via ondersteunende mimiek, het spel van de acteurs, de projecties,... mee zijn in het verhaal. Het wordt echt goed. Overigens, voor de acteurs was Maurice Tillieux in het begin een nobele onbekende. Maar al snel ervaarden ze hem als een artiest pur sang. Door omstandigheden werd de jonge zeeman iemand die zijn maritieme dromen op papier moest waarmaken en die tegelijkertijd gewrongen zat in de realiteit van de dag. De scharniermomenten in het leven van Tillieux zijn heel herkenbaar voor iedereen. Door die universele insteek overstijgt het theaterstuk het boek. We gaan ermee op tournee in België tot minstens juni 2025. De eerste twintig voorstellingen starten straks al. Ik erken absoluut dat strip en theater een moeilijk huwelijk is. Meestal bleef het beperkt tot ‘iets voor kinderen’ of een bewerking in musicalvorm. Wat wij doen is iets héél anders.. Wij maken een theaterstuk voor volwassenen met bijpassende thematiek."

Wat een geweldig concept! Waarom heb je die insteek niet gebruikt voor je boek?

Hendrickx: “Ik wilde dit niet. Het toneel is een stuk fictie waarin we Tillieux's werk wat herinterpreteren. Het boek is dat niet. Het leunt zoveel mogelijk aan bij de waarheid in zoverre dat we die exact kennen. We moeten het ook hebben van bronnen. Het boek wil alles van Maurice Tillieux op een zo helder mogelijke manier bij elkaar brengen. Maar alle emotionaliteit van hoe hij artistiek inbindt om de grote vedette te worden die in vijftien talen werd vertaald, is voorbehouden voor het toneel. Tillieux heeft die stap nooit helemaal verteerd. In 1976 nog, bleef hij herhalen dat Félix zijn favoriete personage is. Dat is gefundeness fressen voor een theaterstuk. Wij laten Félix zelf aan het woord. Wat vindt zijn lievelingspersonage er zelf van dat zijn plaats wordt ingenomen door een afgeborsteld studentje in de rechten, netjes verpakt in blauw kostuumpje met een rood strikje?"

 

Je zei net dat het boek alles van Maurice Tillieux op een zo helder mogelijk manier bij elkaar wil brengen. Maar is het je ook gelukt om volledig te zijn?

Hendrickx: “Niets is ooit volledig. De intentie was om redelijk volledig te zijn. We hebben nieuw werk ontdekt en zetten er ook strips in die nog nooit gepubliceerd zijn. Ik ben bijvoorbeeld heel blij met die vondst van Prosper Vigilant. Zeventig jaar is dit werk uit het beeld verdwenen, maar dankzij de hulp van enkele heel grote verzamelaars van het werk van Tillieux is die strip nu weer boven water gekomen. Maar misschien vinden die mannen straks nog iets nieuws. Hoe dan ook, het boek is wel het meest volledige overzichtswerk tot nu toe."

 

Je pakt uit met prachtig en heel veel beeldmateriaal. Hoe heb je dat allemaal rechtenvrij gekregen?

Hendrickx: “In de dik twee jaar die ik aan het boek en het toneelstuk heb gewerkt, heb ik iedereen benaderd. Het belangrijkste is dat we vooraf de volledige steun hadden van de familie. Ze ondersteunden ons met foto’s, voor de illustraties, dingen die nooit gepubliceerd werden of enkel in een tijdschrift of zo. Bij niet-uitgave was dat alles eigenlijk voorgoed verloren. Dat geldt ook voor de foto’s van François Walthéry. We brachten alles samen, als eerbetoon. Eén iemand, Gérard Guegan, een Franse reporter, bleek onvindbaar. Mocht iemand hem kennen, benader mij alsjeblieft. Voor het wél bekende werk geldt dat we enkel korte fragmenten gebruiken — een enkele tekening, een halve of hele pagina — net als bijvoorbeeld jullie site doet bij aankondigingen of een albumbespreking. Dat valt onder het citaatrecht. Je maakt daarmee perfecte promotie voor lezers om net die strips te gaan kopen. Ik roep daar in mijn boek zelfs een paar keer expliciet toe op, want Tilieux's werk weer tot bij de mensen brengen, is het hele punt. De man en zijn werk verdienen het. Mijn boek is een prachtige reclamebrochure voor alle uitgevers die Tillieux's strips hebben uitgegeven. Dat is de achterliggende boodschap... Ga zijn strips kopen en lezen!"

 

Waarom heb je zolang gewacht om het boek te schrijven? Pakweg twintig jaar geleden was Tillieux bekender dan nu en las iedereen zijn strips.

Hendrickx: “Dat klopt, maar daar lig ik niet van wakker. Mijn insteek is kwalitatief en minder commercieel. Ik wil al bijna veertig jaar een Tillieux-project maken, maar ik was er eenvoudigweg zelf niet klaar voor. We begonnen het interview met de openingszin van het boek, 'Wat je raakt tijdens je adolescentie, bepaalt wie je zal worden'. Dit gaat op voor Tillieux, maar ook voor mij. Mijn jeugd werd behoorlijk bepaald door drie kerels, namelijk Elvis Presley, Leonard Cohen en Maurice Tillieux. Door hen ben ik geworden wie ik ben en zij hebben ervoor gezorgd dat ik me al drieëntwintig jaar kan gooien in de literatuur en theater. Mijn schuld tegenover Cohen en Presley heb ik al afgelost (naast tal van andere boeken, film- en theaterstukken heeft Marc Hendrickx onder andere Elvis A. Presley – Muziek, Mens, Mythe; Elvis Presley, Richard Nixon and the American Dream en Elvis Dichtbij geschreven en het literair essay Yesterday’s Tomorrow – Een Confrontatie met het Werk van Leonard Cohen, dat ook op toneel een verlengde kreeg, nvdr). Nu is het de beurt om Maurice Tillieux terug te betalen voor wat hij voor me betekend heeft. Ik wist één ding: als ik het doe, moet het in de twee landstalen zijn. Zes jaar geleden voelde ik dat ik de sprong moest wagen. Ik nodigde de familie van Tillieux uit op een paar van mijn theatervoorstellingen en stuurde hen enkele van mijn boeken op. Al snel kreeg ik de steun en toelating van die mensen. Vervolgens begon alles vorm te krijgen in mijn hoofd. De laatste twee jaar schreef ik het theaterstuk en het boek volledig uit. In mijn hoofd was dit ook een twee-eenheid. Wat ik niet kwijt kon in het boek, ging op de stapel van ideeën voor het theaterstuk. En omgekeerd. Ja, het was me wel een rit!"

Maar het resultaat is geweldig! Dank je wel voor het interview en veel succes!

De rijkelijk geïllustreerde biografie Maurice Tillieux: Van de Zee over het Papier naar de Glorie telt 246 pagina's en verscheen op 14 september 2023 bij 't Vlaams Stripcentrum in hardcover (49 euro). Het boek bestaat uit een biografie, een bibliografisch overzicht van pijlers in het werk van Maurice Tillieux, een overzicht van zijn scenariowerk en als bonus fragmenten uit onvoltooide werken.