Jean-Claude Mézières

“Ik heb niet voor sf gekozen om ­hoog­techno­logische toestanden te kunnen ­kopiëren, maar wel om een nieuwe droom­­wereld te kunnen ­scheppen."

18 januari 2014 Plateninterviews
door Wouter Porteman — © foto's: Raymond Lagae
 

De tijd- en ruimteagent Ravian stond vijfenveertig jaar geleden aan de wieg van de Europese sf-strip. Zijn universum was zo origineel dat het door God en klein pierke werd gekopieerd. Stripreeksen als Konvooi, Orbital, Storm,... zijn er duidelijk schatplichtig aan, maar ook de filmwereld — zie vooral Star Wars*, Conan The Barbarian, Independence Day — heeft ijverig de catalogus van de geestelijke vader Jean-Claude Mézières geplunderd, tot zijn ontgoocheling steeds zonder zijn medeweten of medewerking. Enkel Luc Besson had voor The Fifth Element het fatsoen om hem mee aan boord te hijsen en zelfs te betalen voor zijn extra werk. Maar goed, Mézières heeft deze frustrerende bladzijde enkele jaren geleden omgedraaid en sindsdien wijdt hij zich opnieuw met hart en ziel aan zijn ruimteagent Ravian. En zo komt het dat de Parijzenaar ons vandaag verrast met een mooi epiloogalbum. Wij kregen er spontaan zin van om de klassiekers uit de reeks te herlezen en ontdekten dat ze de tand des tijds uitstekend hebben doorstaan. Redenen genoeg, dus om deze kwieke éminence grise op te zoeken en hem, op de vooravond van zijn 75ste verjaardag, ons platenconcept voor te schotelen. Het idee staat hem wel aan: hij schuift — voor zijn leeftijd — gezwind naar het puntje van de sofa. Maar als hij onze selectie ziet, schudt hij heftig het hoofd en kijkt ons argwanend aan. We slikken even, maar rapen snel onze moed bij elkaar.

* Te frappant om van toeval te spreken: de Millennium Falcon, het masker van Darth Vader of de bikini van prinses Leia,... allen terug te vinden in de albums van Ravian vóór er sprake was van de films.

Is er een plaat die uw voorkeur ­wegdraagt?

Mézières: “Dat is al onmiddellijk een ­delicate vraag! Je moet weten dat ik niet alleen een onverbeterlijke criticus ben voor mezelf, maar helaas ook voor het werk van mijn collega’s. Het zou je dus niet mogen verbazen dat een heleboel van deze platen me totaal niets doen. Maar aangezien we hier nu toch zijn, stel ik voor dat we beginnen met de platen van Franquin, Hergé en Giraud. Het spreekt vanzelf dat ze er bovenuit steken.”

Zwartkijken (André Franquin)

Mézières: “Franquin is ongetwijfeld de gemakkelijkste keuze want ik hou van alles wat hij heeft gemaakt. Zelfs deze plaat, die op zich niet uitzonderlijk mooi is, blijft toch wel aardig getekend. Franquin was in mijn jeugd mijn absolute stripvoorbeeld. Toen ik met Ravian wilde beginnen, was mijn tekenstijl nog enorm beïnvloed door Franquin. Maar hij was toen synoniem voor de humoristische strip en mijn door hem beïnvloede stijl paste totaal niet bij de sf-strip die Ravian was. Meer nog: als ik van Ravian een succes wou maken, moest ik echt afstand nemen van mijn stripvader. Ik vind dat helemaal niet erg, ik sta ook open voor de meest uiteenlopende stijlen. Het komt erop aan om het beste over te houden uit een wirwar van stijlen.”

 

Wat was dan het beste bij Franquin?

Mézières: “De dynamiek natuurlijk! De manier waarop hij die combineert met een vette en krachtige lijnvoering, is uniek. Maar als ik zou proberen om mijn Ravian in die nerveuze pennentrekkenstijl te tekenen, dan krijg je een afgrijselijk resultaat. Dat geldt trouwens voor veel tekenaars, al beseffen ze dat niet altijd. Omdat Franquin zo goed was in zijn vak, is hij eigenlijk een slechte leermeester. Andere tekenaars proberen hem te kopiëren, maar allemaal — van de eerste tot de laatste — gaan ze plat op hun bek.”

 

Net zoals Franquin, Auclair en andere Godards grossiert u met Ravian in ­thema’s zoals anti-militarisme, ­feminisme, milieubewustzijn,... Vormden jullie in die tijd een groep gelijkgezinden die op een of andere manier samenwerkten?

Mézières: “In Brussel zag ik Franquin en de anderen wel geregeld en Auclair was zelfs een goede vriend. Maar die thema’s, dat was gewoon de tijdsgeest van de jaren 1970. Franquin benaderde die thema’s wel anders dan Pierre Christin (scenarist van Ravian, nvdr) en ikzelf. Hij behandelde in zijn gags maar één onderwerp per pagina terwijl wij... Zeg, herinner je nog die pagina van een kerel die strompelend in de sneeuw op zoek ging naar de lichtjes in de verte? Uiteindelijk bleken het de ogen te zijn van een roedel wolven. (fluit tussen zijn tanden) Die pagina was stukken beter dan deze hier. Maar ach, globaal gezien leverde hij in Zwartkijken fenomenale pagina’s af.”

 

Wij hebben net deze pagina gekozen omdat Franquin zich hier van zijn meest cynische kant laat zien. Ondanks de zware thema’s, ­overschrijdt Ravian nooit die grens. In uw strips blijft er altijd nog een sprankeltje hoop.

Mézières: “Dat klopt. Maar nogmaals: Franquin had slechts één pagina om zijn mening te verkondigen. Wij hebben een volledig album om een thema te laten groeien. Het geeft je de kans om te ­nuanceren. De grond van uw vraag is zo slecht nog niet. Ik houd echt niet van sciencefiction die cynisme, oorlogen en ander gratuit geweld verheerlijkt. Bij mij drijft het op verbeelding. Je zou het zelfs poëzie kunnen noemen... Of nee, Franquin is poëzie. Ravian niet, of toch niet helemaal. Laat mij het zo stellen: ik heb niet voor sf gekozen om hoogtechnologische toestanden te kunnen kopiëren, maar wel om een nieuwe droom­­wereld te kunnen scheppen.”

 

Franquin heeft met de Marsupilami een uitzonderlijk diertje gecreëerd. U hebt tientallen wonderbaarlijke ­wezens uitgevonden, maar hebt u een favoriet?

Mézières: “ Ik heb er niet één maar drie! Christin en ikzelf hebben namelijk drie personages uitgevonden die evenveel mogelijkheden hebben én net zo krachtig zijn als de Marsipulami: de Shingouz! En net zoals de Marsupilami duiken ze onverwacht op in een verhaal, op het ogenblik dat ze proberen inlichtingen te verkopen aan Laureline. Toen Pierre ze voor de eerste keer zag, was hij er helemaal weg van. Hij stuurde meteen het bestaande scenario bij door er extra Shingouzpagina’s en dialogen aan toe te voegen. En intussen draaien ze al meer dan veertig jaar mee! Er is wel een groot verschil tussen de Shingouz en de Marsupilami. Ik herinner me nog heel goed de eerste keer dat ik het diertje opmerkte in een Robbedoesje. Vanaf het eerste kadertje was het al perfect. Je moet dat toch maar kunnen. Bij mij ligt dat toch enigszins anders. Ik moet wroeten, kneden en nog een keer wroeten. Maar mijn personages evolueren dan ook voortdurend.”

 

De karakters van de Shingouz lagen toch al direct vast. Ik denk dan vooral aan diegene die onmiddellijk verliefd was op Laureline.

Mézières: “Dat klopt, maar dat was het idee van Pierre Christin. Ik zorgde er wel voor dat hij echt stapelgek werd op Laureline. Soms zie je hem aanhurken tegen haar, waarna ze met haar hand liefdevol op zijn hoofd krabt. Je zou haast in zijn plaats willen zijn.” (lacht)

 

Heeft men u ooit voorgesteld om een spin-offreeks te maken rond de Shingouz?

Mézières: “Neen, en ik wil het ook niet! Ook van Ravian wil ik geen spin-offs. Ik — en niemand anders — ben Ravian. Ik sta wel niet weigerachtig tegenover wat Manu Larcenet onlangs heeft gedaan. Hij heeft een avontuur van Ravian ­gemaakt uit jeugdsentiment. Het is een eigen interpretatie, getekend in zijn ­eigen stijl. Misschien zijn er nog andere tekenaars die dat zien zitten...” (stil)

 

Een nevenreeks zoals Een Avontuur van Robbedoes en Kwabbernoot, is dat uw droom?

Mézières: “Die reeks ken ik niet. Wat ik echt niet wil, is een tekenfabriek die Ravians uitspuugt in mijn plaats. Mijn verbeelding valt immers niet te kopiëren.”

De Avonturen van Kuifje: De Krab met de Gulden Scharen (Hergé)

Men zegt dat Hergé de allergrootste is. Vindt u dat ook?

Mézières: “De allergrootste. De allergrootste... Dat zou ik nu ook niet zeggen. In 1948 heb ik als tienjarige Hergé ontdekt. Ik kende toen al verschillende andere stripverhalen uit weekbladen. Een echt album had ik nog nooit gelezen, want in die tijd kostte dat stukken van mensen. Het was toen echt bijzonder als je voor je verjaardag een stripalbum kreeg. Maar die dag in 1948, ik herinner het me nog als gisteren, was het zover. Ik kreeg De Blauwe Lotus. Ik las het en een wereld ging voor me open. Ik begon mijn eigen avonturen van Kuifje te tekenen. Eerst wat probeersels, maar op mijn twaalfde was mijn eerste echte Kuifje-album een feit. De titel was Kuifje in Californië, en het telde zes pagina’s. Mijn Kuifje was wel een beetje anders. Hetzelfde hoofd — iedereen kan dat natekenen — maar met het lichaam van een bodybuilder. Ik was toen nogal wild van Arys Buck (in 1947 een van de eerste strips van Albert Uderzo, nvdr), een reeks die voorgepubliceerd werd in het blad OK. Dat figuurtje zit nog steeds in mijn vingers! Iedere keer ik Uderzo zie, vraag ik of ik nog eens Arys Buck voor hem moet tekenen. (lacht) Mijn supergespierde Kuifje was misschien grafisch niet de mooiste, maar ik vond het wel goed voor een twaalfjarige. Toen ik veertien werd, heb ik een volwaardig en volledig ingekleurd western­album getekend in de sfeer van Roy Rogers. Ik heb het opgestuurd naar Hergé, meneer Casterman himself. Ik kreeg een persoonlijke brief terug van Hergé in de trant van: ‘Het was niet slecht, maar je bent nog maar veertien jaar, en dit en dat is niet goed, enzovoort’. Benoît Peeters heeft die brief nog overgenomen in zijn boek De Wereld van Hergé. Ik was razend toen ik die brief las! Die klootzak had me moeten uitgeven!” (lacht)

 

We hebben voor deze pagina gekozen omdat kapitein Haddock er zijn opwachting maakt. Haddock werd al snel populairder en interessanter dan Kuifje. Hetzelfde is eigenlijk gebeurd met uw Laureline die Ravian totaal in de schaduw speelde. Moest uw reeks eigenlijk niet Laureline heten in plaats van Ravian? Walthéry heeft het wel gedaan met Natasja.

Mézières: “Laureline dook voor het eerst op in het album De Vierde Dimensie, als een gewoon nevenpersonage. Christin vond haar wel schattig, maar ook niet meer dan dat. Maar al tijdens de voorpublicatie kwamen tal van ­brieven van lezers die smeekten dat Laureline zou blijven. Ze was ook een warm tegengewicht voor de toch wel koele sciencefictionwereld. En zo werd Laureline de allereerste stripheldin voor de oudere pubers, lang vóór Yoko Tsuno en andere Natasja’s. Uiteindelijk bleek Laureline ook een godsgeschenk voor Pierre Christin, want dankzij haar knetterden de dialogen. Ze was immers nooit akkoord met Ravian en zijn entourage. Laureline was bovendien de verpersoonlijking van de feministische golf van begin jaren 1970, zonder dat ze ostentatief haar beha hoefde te verbranden. Het was dan ook best logisch dat de passionele Laureline een steeds grotere rol opeiste en uitgroeide tot een absolute publiekslievelinge.”

 

In de laatste vijf albums hadden we toch de indruk dat Ravian de teugels meer in handen nam. Was dat een soort tegenreactie?

Mézières: “Ja en neen. Ravian keert in die albums terug naar Galaxity en dat was toch de habitat waar hij opgroeide en tijd-ruimteagent werd.”

 

Net zoals Kuifje werd Ravian in een tekenfilmversie gegoten. Die tekenfilms zijn niet meer te vergelijken met de kunstjes die Steven Spielberg in de Kuifje-film uithaalde.

Mézières: “Ik wou al meer dan dertig jaar tekenfilms over Ravian. Als je goed kijkt, kan je in die grote platen in het album De Vierde Dimensie wat digitale probeersels zien. Ik wou geen gewone animatie, er moest een dubbele beweging inzitten. Je kan een personage laten bewegen, maar ik wilde in die beweging nog een tweede beweging. Niet alleen een arm die beweegt, maar ook de hand, begrijp je? Ik had graag één enkel stevig verhaal van 45 minuten geanimeerd gezien met ikzelf als de enige tekenaar. Maar als je veertig afleveringen van pakweg vijfentwintig minuten wil maken, kan je dat niet meer alleen. En dus kwamen die Japanse studio’s in beeld. In het begin ging alles goed. Ik werkte in Parijs samen met een team dat schitterende tekeningen maakte, maar het is fout gelopen bij de animatie. Soms was het niet slecht, maar soms was het echt erbarmelijk. Het werd ook een typisch industrieel product waarop je nauwelijks controle op had. Soms kwam een animatie voorbij die ronduit slecht was en eigenlijk opnieuw gemaakt moest worden. Ook de producers gaven dit toe, maar verwezen naar het kostenplaatje. En dan houdt het op. Het was ook geen studio die naast de deur lag en waar je iedereen kende. Japan was ver, groot en vooral oncontroleerbaar.”

Van Ravian en Laureline werd in 2007 de veertigdelige animeserie Time Jam: Valerian & Laureline ­geproduceerd dankzij een Frans-Japanse samenwerking.

 

Wat vond u eigenlijk van de ­bewerking van Kuifje door Spielberg? Is dat niet iets voor Ravian?

Mézières: (trekt een denkbeeldig pistool en richt het op ons) “Pang! Pang! Ik hield er niet van. Het was alsof de personages geen ruggengraat hadden. Hun structuur was zo week, smeuïg haast. Nochtans werden ze gespeeld door echte mensen, dus daar ligt het niet aan. Ook die oude verfilming van Kuifje en de Blauwe Sinaasappels leek nergens op. Het is echt niet eenvoudig om strips naar het witte doek te brengen. Persoonlijk zie ik maar één uitzondering en dat is de Asterix-verfilming Missie Cleopatra. Alain Chabat heeft zijn film gedraaid in de geest van Goscinny en Uderzo, maar opgebouwd volgens de regels van de cinema, die totaal anders zijn dan die van de strip. Zo moet het en dan krijg je een geslaagde film!”

 

Luc Besson, met wie u The Fifth Element heeft gemaakt, kocht de ­filmrechten op Ravian. Hoe staat het met de plannen?

Mézières: “Het wordt tijd dat hij zich haast, als ik er financieel nog iets wil aan overhouden. (lacht) Het komt wel goed. Luc en ik hebben in de beste omstandigheden samengewerkt aan die film. Bovendien heeft hij met die vliegende gele taxi’s een heel mooi geschenk van me gekregen.”

 

Welk album zou hij willen verfilmen?

Mézières: “Dat weet ik niet. Persoonlijk denk ik niet dat één album volstaat voor een langspeelfilm. Je moet echt in verschillende albums ideeën en verhaallijnen uitpikken. Keuze genoeg! Maar het is aan Luc om die keuze te maken. Als hij ons dat vraagt, willen Pierre Christin en ikzelf hem gerust bijstaan. “

Lucky Luke 19: Naijver in Painful Gulch (Morris + René Goscinny)

Lucky Luke-scenarist en de man achter het tijdschrift Pilote, Goscinny, heeft ­jullie in de richting van de science­fiction gedreven. Wat...

Mézières: “Hola! Dat is fout. Goscinny wist zelfs nauwelijks wat sf betekende. Het waren wij die Goscinny overtuigden om een sf-verhaal te publiceren! Ik had net een verhaal getekend over een klein stadsmannetje, Auguste Faust, op scenario van Fred (de auteur van Philemon, nvdr). Maar Fred had de gewoonte om het scenario tot in de kleinste details uit te schetsen en die manier van werken lag mij helemaal niet. Ik wou echt iets anders en klopte opnieuw aan bij mijn goede vriend Pierre Christin die toen lesgaf aan de universiteit van Salt Lake City (Utah). Opnieuw, want ik had al wat verhalen getekend op scenario van hem. Die strips werden onmiddellijk gepubliceerd in Pilote, hoewel we toen nog allebei in de Verenigde Staten woonden. Dus... Pierre en ik staken de koppen bij elkaar. Het mocht geen western zijn, hoewel ik wel wist hoe je dat moest tekenen. Ook geen politiestrip, of een soldatenstrip, godbetert. Het enige wat ons aansprak én nog niet in Pilote stond, was een literaire sciencefictionstrip. In 1958 was dit een redelijk populair genre dat echter totaal verguisd werd door de critici. De bedoeling was om er één enkel verhaal van te maken. Vervolgens kreeg ik het scenario voor de eerste pagina onder mijn neus geduwd en las ik dingen zoals ‘Galaxity. Hoofdstad van de toekomst. Schitter­en­de architectuur. Idyllisch landschap.’ Ik raakte totaal in paniek. Ik had geen enkel referentiepunt en ik kon nergens inspiratie halen. Alles moest ik uitvinden.”

 

Kende u bijvoorbeeld Flash Gordon dan niet?

Mézières: “Nee, die kende ik toen nog niet. Nu natuurlijk wel, die achterstand heb ik wel ingehaald.”

 

Edgar P. Jacobs was in die tijd toch ook populair met zijn De “U”-Straal!

Mézières: “Ach, De “U”-Straal... dat is sf met een kostuumpje, professor Mortimer met een astronautenpakje aan. Die geborduurde bloedworsten op hun schouders en armen gaven me niet bepaald de nodige grafische inspiratie. Jean-Claude Forest (de schepper van de cult-sf Barbarella, red.) vond ik wel goed, maar ook hij reikte me alleen maar details aan. Hoe dan ook, Ravian is er uiteindelijk gekomen en Goscinny heeft het gepubliceerd.”

 

Werd het een instantsucces?

Mézières: “Dat weet ik eigenlijk niet. Er waren natuurlijk de lezersbrieven en wat mondelinge enthousiaste reacties... Niet vergeten: er kwam een meisje in voor! De rest is geschiedenis.”

Morris heeft, net zoal u, maar één held in zijn carrière gehad. Heeft u nooit zin gehad om een andere held te lanceren?

Mézières: “Helemaal niet. Ravian verandert dan ook voortdurend, zowel qua stijl als qua omgeving. Lucky Luke niet. Let op, ik ben gek op Morris. Ik heb hem verschillende keren ontmoet en zijn Lucky Luke zat helemaal in zijn vingers. Met een paar pennentrekjes stond die op papier. Morris heeft zijn personages grafisch volledig kunnen perfectioneren, net omdat die niet veranderden! Bij mij gaat dat dus niet. Om de vijf minuten trekt Laureline een ander pakje aan, de decors wisselen per planeet,... Ik kan, maar wil ook niets herhalen.”

 

Wat opvalt in de oudere Lucky Lukes, is het kleurgebruik. De hemel is soms groen, of zelfs egaal paars. Het wordt haast sciencefiction. Ook bij Ravian vallen de kleuren onmiddellijk op.

Mézières: “Dank u wel! Ik was een van de eerste die werkte met een vaste inkleurster, mijn zus Evelyne Tranlé. Het feit dat ze mijn zus is en we elkaar door en door kennen, maakte het een stuk makkelijker. Een half woord was genoeg. Ik moest haar nooit zeggen wat precies rood, blauw of groen moest zijn. Ik zei gewoon dat ik een duistere sfeer wou of dat die tekening een ­zekere muzikaliteit moest uitstralen. Evelyne is de beste inkleurster die ik ken. Niet alleen omdat ze mijn zus is, maar ook omdat ze echt speelt met kleuren. Ze nam mijn platen altijd mee naar haar huis en als ze me die dan opnieuw toonde, was ik elke keer verrast door het resultaat. Ze is niet voor niets ook de inkleurster van Asterix, Blueberry en Philemon geweest. De eerste dertien Philemons waren van haar hand, maar Fred heeft nooit haar naam vermeld. Ik vind dat nog altijd een schande.”

Blueberry 12: Het Spook van de Goudmijn (Jean Giraud + Jean-Michel Charlier)

Mézières: “Kijk, ook deze pagina heeft Evelyne ingekleurd. Mooi, hé! En bij deze kan ik tevens bevestigen dat Giraud nog nooit in zijn leven een lasso heeft geworpen. De manier waarop hij het hier heeft getekend, is fout. (bulderlach) Giraud was blijkbaar in een creatieve bui toen, want op de pagina ervoor probeert Blueberry met zijn paard op die berg te raken en trekt hij zo aan de teugels dat het een mirakel is dat het beest nog rustig blijft. Daar heb ik echt mee gelachen. Giraud was een echte maat met wie ik heel lang opgetrokken ben. Ik leerde hem kennen toen ik vijftien was en we samen op de tekenacademie in Parijs zaten. In die tijd tekende niemand strips. Ze werden met misprijzen bekeken door de meeste kunstliefhebbers en zeker door de leraars. Ik herinner me nog een bulderpreek waarbij een van hen Giraud verweet zijn talent te vergooien met strips, iets wat toch alleen maar gelezen werd door debielen en zwakzinnigen. Wij trokken ons daar natuurlijk geen bal van aan (lacht) en Giraud werd al snel een fenomenale striptekenaar. Ik herinner me nog dat we als achttienjarigen met onze platen onder onze arm samen naar Jijé trokken. Jijé had toen enkel oog voor de platen van Giraud en bekeek nauwelijks die van mij. Ravian was er toen natuurlijk nog niet. Daarna deed ik mijn legerdienst en tot mijn achtentwintigste deed ik enkel nog wat reclameopdrachten (onder andere voor het Mormoonse Children’s Friend, nvdr). De stripwereld liet ik wat links liggen, tot ik op een dag toch nog eens zes pagina’s had getekend. Ik woonde toen in de Verenigde Staten en stuurde de platen naar Giraud met de vraag of hij ze kon laten publiceren. Het lukte en hij stuurde me een vette cheque. Met dat geld kon ik eindelijk een vliegtuigticket kopen, waarmee ik terug naar Frankrijk kon reizen. Mijn artistieke liefde voor strips was toen heel banaal, ik had gewoon geld nodig.

 

Mœbius, het alter ego van Giraud, heeft ook een sterk sf-universum ­gecreëerd. U eerde hem in De Helden van de Equinox met een cameo van Arzach.

Mézières: “Ja, dat was een knipoogje naar Giraud, en een steekje onder water naar mijn goede vriend.”

 

De westernstijl van Blueberry of de kale sf-stijl van Mœbius: wat vond u het beste?

Mézières: “Zijn westerns waren toch een stuk kwalitatiever. Mœbius maakte de meest schitterende dingen, maar even vaak was het toch een beetje... Waarschijnlijk rookte hij toen net iets te veel. (lacht) Laten we maar zeggen dat hij toen op automatische piloot tekende. Giraud verstond de kunst om van niets iets te maken en daar nog eens de link tussen te leggen. Zijn ongelooflijk talent intimideerde me. In zekere zin zorgde het ervoor dat ik lange tijd niet mijn eigen leven durfde te leiden... Neem nu deze plaat. Zelfs al staan er onnozelheden op zoals die lasso, dan nog kan je die plaat uitvergroten tot een schilderij van vijf op vijf meter. Kijk eens naar dat hoofd hier. Evelyne moest maar een klein blauw oogje toevoegen om je volledig weg te blazen. Grote klasse.”

Storm 16: Vandaahl de Verderver (Don Lawrence + Martin Lodewijk)

Laten we nog een andere plaat ­k­­iezen. Dit is Don Lawrence. Hier heb je De Chninkel van Rosinski en Van Hamme, en deze kent u ­waarschijnlijk, dit is Lanfeust.

Mézières: “Bof, dat zegt me allemaal niets en ik zal er ook zelf niets over ­zeggen. Geen commentaar. En hiermee zou ik dit fijne interview graag willen beëindigen. Dank u wel.”

 

Nog een allerlaatste vraag dan. We hebben deze pagina's gekozen omdat ze alledrie iets gestolen hebben van u. De auteurs van Storm namen hier het idee van de vertalende kwallen over.

Mézières: (neemt plots zeer geïnteresseerd de plaat vast en begint luidop te lachen) “Schitterend! Die heeft dat ­gewoon gekopieerd! Don Lawrence, zei je? Van welk jaar is dit?”

 

Uit 1987. En het komt uit de reeks Storm. De heldin uit de reeks, Roodhaar, is door onze lezers verkozen tot de knapste stripheldin. En deze sexy dame brengt ons naadloos naar de groep Ampère die in de jaren 1980 de uitgeverij Dargaud in handen kreeg. Naar verluidt, was het een woelige periode met nogal wat ­inmenging van bovenaf. Heeft deze streng katholieke, puriteinse groep ooit enige censuur op Ravian uitgeoefend?

Mézières: “Nee, nooit. Het probleem met Dargaud eind jaren 1980, was het fonds. Enerzijds had je de typische ­familiestrips, maar anderzijds publiceerden ze ook Druuna en consorten. Ook Mœbius had toen net zijn The Long Tomorrow op ons losgelaten. Ik weet nog dat die choquerende plaat, waarop de held seks had met een monstrueuze octopuskwal, niet in goede aarde viel bij de directie. Maar dat waren toen de ­tijden. Aan de andere kant had je ook nog de politiek geïnspireerde scenaristen zoals Christin die met Bilal de Voorbijganger-reeks maakte. Al die seks- en politieke toestanden vloekten met de puriteinse visie van de nieuwe zaakvoerders en ze lieten Bilal zomaar ­vertrekken! Ze hadden echt prut in hun ogen! De tekenaar van De Jacht en De Falangisten van de Zwarte Orde zomaar laten gaan omwille van wat politiek. Onze familiale Ravian lieten ze met rust, maar eigenlijk is onze reeks nog meer politiek beladen dan Bilals werk.”

De Chninkel (Grzegorz Rosinski + Jean Van Hamme)

Hier heb je de stripklassieker De Chninkel, waarin eigenlijk het basisverhaal van uw Land zonder Sterren gerecycleerd wordt. Zo komt er pas eenheid als de vijanden verzoend zijn en heb je grafisch ook de vliegende bloemenstrijders, de trage infanterietroepen en de amazones.

Mézières: “Dat zou kunnen. Ik heb die strip nooit gelezen en ik zal het waarschijnlijk ook nooit doen. Het verwondert me niet meer dat mijn ideeën vaak worden gerecycleerd. Maar ik wil de rest van mijn leven niet ergerend aan die ‘fans’ doorbrengen. Dat is niet goed voor mijn mentale gezondheid.”

Lefranc 10: De Apocalyps (Gilles Chaillet + Jacques Martin)

Ik heb er hier nog eentje van Jacques Martin. De zeepbellen waarmee Lefranc hier getransporteerd wordt, zijn zo weggevlogen uit uw verhaal Het Woedende Water.

Mézières: “Toon mij die eens. (lacht luidop) Dit is wel niet van Jacques Martin, maar van een of andere studiomedewerker die een bedroevend werkstukje heeft afgeleverd (Gilles Chaillet was de tekenaar, nvdr). Maar het is wel ongelooflijk dat zelfs Martin mijn strips heeft gelezen!”

 

Is er eigenlijk een geniaal idee van u waarvan het u verwondert dat het nog door niemand werd gestolen?

Mézières: “Maar zo denk ik helemaal niet. Ik wéét niet of mijn ideeën werkelijk geniaal zijn. Ze zijn slechts bijzonder als je merkt dat iemand ze ­kopieert. Maar wat is origineel en wat niet? Als je goed zou zoeken, vind je vast wel ergens een zeventiende-eeuwse gravure van Cyrano de Bergerac waarop hij met een riem die vastgemaakt is aan een tros ballonnen naar de maan wil vliegen. Niet dat Cyrano mijn inspiratiebron voor deze zeepbelscène was, maar je begrijpt wat ik bedoel. Pierre en ik lanceerden vaak het ene idee na het andere en als we het allebei goed vonden, dan kwam het in de strip. Zo simpel gaat dat. Ik hou niet zo van mensen die ideeën claimen.”

Orbital 1: Littekens (Serge Péllé + Sylvain Runberg)

Mézières: “Deze plaat is niet slecht. Van wie is dat?

 

Dat is Orbital, een van de meest frisse sf-series van het moment. Veel van hun personages zijn zo ­weggelopen uit uw denkwereld.

Mézières: “Mmm, je moet niet zo kritisch zijn. Ik zie heel veel originele zaken, dit is geen platte kopie. Dit is echt niet slecht. Ik heb het nog nooit gezien, maar het interesseert me wel.”

 

Er is natuurlijk het universum van Ravian, maar welke sf-wereld vindt u zelf nog origineel?

Mézières: “Ik zou het u niet kunnen zeggen. Sinds ik Ravian teken, lees ik geen sf meer. En Christin ook niet, ­trouwens.”

Lanfeust van de Sterren 2: De Torens van Meirrion (Didier Tarquin + Christophe Arleston)

De pitch van Lanfeust is gebaseerd op het kunstje van de Alflololianen uit Het Verloren Volk. Ook daar heeft ­iedere inwoner een speciale unieke gave. Maar ons viel vooral de verwijzing naar Star Wars onderaan deze pagina op. We willen geen oude koeien uit de sloot halen, maar is er nog iets wat u kwijt wil over die hele Star Wars-affaire? Welke vraag over Star Wars heeft men u nog nooit gesteld?

Mézières: (zucht)Star Wars... Daarover is alles al gezegd. Je weet dat we jaren terug een vergelijkende tentoonstelling hebben opgezet. Ik had daarvoor al aan George Lucas een brief geschreven waarin ik hem zei dat we allebei actief waren in een nauw verwant universum. Je ziet dat ik nog vriendelijk ben gebleven. Helaas heeft hij me nooit iets laten weten. Ik besloot om in al mijn tentoonstellingen wat van zijn filmbeelden te vergelijken met mijn tekeningen onder de open titel ‘Een ontmoeting met...  Het is nu aan u om te beslissen’. Nooit heeft iemand uit de wijde entourage van George Lucas ons voor het gebruik van die beelden op de vingers getikt. Ook dat zegt genoeg.”

 

In uw jongste album relativeert u zelf die hele toestand. Je ziet er de ­bekende zwart gehelmde heerser van Sirte lopen en jullie omschrijven hem als ‘een zekere Dark Dover, of Krad Vapor, ik ben zijn naam vergeten’.

Mézières: (lacht luidop) “Dat moet toch kunnen? In een iets ouder album laat Christin de commandant van de sterrenvloot zelfs zeggen ‘Que votre force soit avec moi’. Dat is de typische humor van Pierre! Weet je, we laten ons leven niet vergallen door deze zaak.”

Artikel in Ravian integraal 1, in 2017 uitgegeven door Dargaud.

 

Hoe zijn uw strips eigenlijk bij George Lucas en co. terechtgekomen?

Mézières: “Dat weet ik niet. Er zitten Fransen over de hele wereld, maar je hoeft geen Frans te begrijpen om mijn tekeningen te kunnen interpreteren. Als je bovendien weet dat George Lucas een zware comicliefhebber is... Die hele situatie heeft er wel voor gezorgd dat Ravian over de plas weinig brokken heeft gemaakt, net omdat het zoveel aan Star Wars deed denken. (bulderlach) En nu heb ik er toch weer te veel over gezegd.”

 

Jullie meest recente album is ­opvallend humoristisch. Vroeger ­hielden jullie het vaak bij een subtiel knipoogje, maar nu is die humor echt gebald.

Mézières: “Er heeft altijd een grappige ondertoon gezeten in Ravian, maar nu komt het inderdaad meer prominent naar voren. Het doet me plezier dat het u is opgevallen. Dank u.”

Een van de dubbelpagina’s die elk kortverhaaltje openen in Ravian en Laureline 22: Herinneringen aan de Toekomst.

 

Behalve de humor waren we vooral ­grafisch onder de indruk door Herinneringen aan de Toekomst. Het ­tekenplezier spat van de pagina’s, de paginabrede aquarellen zijn een absolute verademing.

Mézières: “Dank u. Dank u. Ik heb er lang en hard aan gewerkt, het moest perfect zijn.. Die muur waaraan de ­kruiken hangen, liep eerst over in een andere tekening waarvan de kleuren me niet bevielen. Ik heb daarom het goede stuk met een cuttermesje ­afgesneden en het op een nieuw wit blad gekleefd. En ik ben opnieuw begonnen. Al mijn pagina’s zijn eigenlijk knutselwerkjes. Laagje boven laagje over en op elkaar gekleefd. Ik ben dus helemaal geen tekenaar die in een paar vlugge pennentrekken een meesterwerk op ­papier zet. Het is en blijft wroeten. Binnenkort is er een tentoonstelling van mijn werk in Limoges en daar zal een film te zien zijn waarin ik pagina 52 ­teken. Acht dagen lang is de cineast mij daarvoor komen filmen. Acht! Die volledige pagina is ettelijke keren hertekend, verknipt en bijgewerkt. Achteraf zegt ­iedereen me hoe mooi die pagina is, maar niemand weet hoe hard ik daarvoor heb moeten vechten met het ­papier. Ik zou eens een tentoonstelling moeten houden met mijn mislukte tekeningen. Alhoewel, dat is echt geen goed idee. Als een ­tekening bij mij mislukt, dan is het ook echt mislukt.

Acht dagen aan die ene pagina hier... Hoe lang doet u normaal over een ­pagina?

Mézières: “Gemiddeld toch een volledige week. Aan dit album heb ik drie jaar gewerkt! Het is en blijft wroeten, wroeten en nog eens wroeten. (lacht)

 

Wat een prima quote om dit interview te beëindigen. Dank u wel voor uw tijd!

Mézières: “Graag gedaan. U bent er echt in geslaagd om me enkele persoonlijke zaken te laten zeggen over mijn werk die ik liever niet had gezegd... Ik was ook niet helemaal gerust in uw aanpak. Ik lees immers al lang geen strips meer. Als ik er nog eens eentje lees, is het er een die ik zeker al tweehonderdvijftig keer heb gelezen. Met Franquin mag je mij altijd straffen. Maar hoewel deze Lanfeust hier wel mooi getekend is, zal het nooit mijn ding zijn. Er komt ook zoveel uit. Wie kan het nog volgen? Toen de eerste Ravian uitkwam, stonden alle reeksen van Dargaud nog op de achterflap opgesomd.”

Op dat moment komt de ravissante persdame van Dargaud opnieuw ­binnen. Jean-Claude Mézières nodigt haar uit om erbij te komen zitten en geeft haar een buitengewoon ­geanimeerd discours over wie wat ­gerecycleerd heeft uit zijn Ravian-strips.

 

Mézières: “Zeg mag ik die platen meenemen van Lefranc, Storm en die anderen? Het blijft flatterend én opvallend om te zien hoe je anderen beïnvloed hebt. Dat is pas echte sciencefiction!”

 

Met dank aan Peter D’Herdt voor de eindredactie.

 

Nawoord: Na dit interview uit 2014 publiceerde Jean-Claude Mézières in 2019 nog een tweede album van Herinneringen aan de Toekomst, deel 23 in de reeks. Het was zijn laatste Ravian. In 2021 verscheen met het Franstalige artbook L'Art de Mézières (Dargaud) zijn laatste publicatie. Het filmproject van Luc Besson werd in 2017 eindelijk werkelijkheid met de film Valerian and the City of the Thousand Planets, losjes gebaseerd op de Ravian-strip Het Keizerrijk der 1000 Planeten. Het gaf datzelfde jaar aanleiding tot een integrale reeks in zeven delen die in 2018 werd voltooid. Mézières overleed op 23 januari 2022. Hij werd 83 jaar.

Extra: dit interview verscheen eerder in pdf-vorm. Klik hier om de pdf te downloaden.