De Jommeke-jaren van (6): Edwin Wouters

“Jef wilde eigenlijk alleen maar tekenen en voor de rest wilde hij met rust gelaten worden."

26 juni 2025 Interviews
tekst: Pieter Deschoolmeester

 

Op een zonnige dag in mei spoor ik naar de woonplaats van Edwin Wouters, de oudste van alle Jommeke-medewerkers die ik voor deze interviewreeks zou ontmoeten. “Ik zal je opwachten aan het station”, liet hij via mail weten. Op mijn vraag hoe we elkaar dan zouden herkennen, antwoordde hij met een kwinkslag: “Ik zal een rode roos op mijn vest bevestigen, of nee, beter nog, ik zal ze tussen mijn tanden steken.” Duidelijk een man met humor. De toon was gezet. Zijn gevatte antwoord stelde me gerust. Het kon niet anders dan een boeiende ontmoeting worden. Ik had zelfs geen roos nodig om hem te herkennen. Al wat ik moest doen, was uitkijken naar een vrolijke, enthousiaste en goedlachse man en die had ik onmiddellijk gevonden. Voorzien van een lekker stukje taart en koffie, geserveerd door zijn vriendelijke en gastvrije echtgenote, beginnen we een kwartiertje later onder een stralend lentezonnetje op zijn tuinterras aan het interview. Hoe meer jaartjes op de teller, hoe meer er verteld kan worden natuurlijk. Aangezien Edwin intussen al 87 jaar is en —zoals later in dit interview zal blijken — al van 1965, een halve eeuw geleden dus, voor Jef Nys is beginnen werken, was ik erop voorzien dat het wel eens een zeer lang interview zou kunnen worden. Maar ik had tijd — het thuisfront was verwittigd — en Edwin had er ongelooflijk veel zin in. Waarom ons dan opjagen?

 

Edwin, je bent geboren in 1938. In hoeverre waren strips in het gezin Wouters ingeburgerd? Ik kan aannemen dat dit niet zo evident was tijdens en kort na de oorlog. 

Wouters: “Mijn vader was in de jaren 1940 geabonneerd op het dagblad De Standaard en op de laatste bladzijde verscheen toen al Suske en Wiske als dagstrip. Ik keek daar elke dag reikhalzend naar uit. Zo strips maken, dat wou ik later ook wel graag doen. Begin jaren 1950 kwam mijn drie jaar oudere broer eens naar huis met twee stripbladen, Robbedoes en Kuifje. Die blaadjes heb ik verslonden, niet alleen omwille van de tekeningen — al snel begon ik die figuren na te tekenen — maar ook de opbouw van de verhalen bestudeerde ik grondig. Ik heb daar heel veel van geleerd.”

 

En zo heb je dan de stap gezet van striplezer naar striptekenaar in wording?

Wouters: “Inderdaad. Toen ik een jaar of tien was, tekende ik al Suske en Wiske met krijt op een afgebladderde deur bij ons thuis in de keuken. (lacht) In de lagere school maakte ik ook constant figuurtjes met krijt op de speelplaats en op de muren, zelfs op het bord in de studiezaal. Mijn klasgenootjes vonden dat leuk natuurlijk, maar de strenge studiemeester wat minder, maar hij stond het oogluikend toe. We hadden toen maar een uurtje tekenen in de week, dat was op zaterdagvoormiddag en daar keek ik altijd heel hard naar uit. Ik tekende goed en het was de leraars en ook mezelf opgevallen dat ik veel beter tekende dan de rest van mijn klas. De klassen stonden toen met mekaar in verbinding door een tussendeur en de onderwijzer trok steeds met mijn tekening naar de onderwijzer in de klas ernaast om ze te tonen. Ik fier als een gieter natuurlijk! 

Ik blonk eigenlijk maar in drie vakken uit in de lagere school: tekenen, opstel schrijven en voordragen. Waarschijnlijk had ik al een rijke fantasie, want meestal moest ik mijn opstel na verbetering door de onderwijzer achteraf voorlezen voor gans de klas. Toneel spelen deed ik ook graag. Al de klasgenootjes genoten ervan wanneer ik iets mocht voordragen. Ik was zowat de clown van mijn school.”

 

Je was dus een geboren verteller en entertainer én je had tekentalent, alle ingrediënten dus om later een carrière in de stripwereld te beginnen. Je blikt waarschijnlijk terug op een zorgeloze schooltijd?

Wouters: “Nee, niet echt. Buiten die drie vakken waarin ik uitblonk, is de rest van mijn lagere en de eerste helft van mijn middelbare schoolparcours eigenlijk vrij moeizaam verlopen. Toen ik zes jaar oud was, op het einde van de oorlog, is mijn moeder overleden. Daardoor was er niemand meer om ons na school aan te sporen om huiswerk te maken. Mijn vader werkte veel en hard en dikwijls tot laat in de avond want plots moest hij zijn vier jonge kinderen alleen grootbrengen. Hij had in die tijd met zijn beroep zijn handen vol: hij was namelijk veearts, de enige in Wetteren en omstreken! Van 's morgens tot 's avonds moest hij klaarstaan om de boeren te helpen met hun zieke koeien, paarden en varkens. Het was een zeer harde stiel. Hij deed alles toen ook met de fiets. In de jaren 1940-1950 mocht er immers niet met de auto gereden worden omwille van de benzineschaarste. Er waren weken dat we ons vader gewoon niet zagen. 's Morgens was hij voor dag en dauw weg en 's avonds lagen wij dikwijls al in bed toen hij doodmoe thuiskwam. Hij was er dus meestal niet om vier uur wanneer we van school terugkwamen. We hadden wel een huishoudster, maar alleen om te zorgen dat er steeds iemand was die ons opving voor het avondeten en niet om ons aan tafel te krijgen voor huiswerk of om onze lessen in te studeren. Mijn broers en ik hadden toen heel veel vrijheid, waren wat aan ons lot overgelaten en speelden meer op straat dan dat we studeerden of schoolwerk maakten. En dat heeft zo zijn gevolgen gehad voor de rest van mijn schoolcarrière.”

 

Hoe bedoel je?

Wouters: “Na het lager onderwijs, zoals dat meestal ging in die tijd, werd ik in het middelbaar naar de richting Latijn-Grieks gestuurd in het college. Je zal wel begrijpen dat dit voor mij niet vanzelfsprekend was. Ik was immers niet gewoon om te studeren. Toch heb ik die drie jaren met veel moeite en met veel bloed, zweet en tranen overleefd. Ik spartelde me er elk schooljaar door, steeds met de hakken over de sloot en telkens na herexamens. Gelukkig heeft mijn vader, die voorzitter was van het Davidsfonds en daardoor veel in contact kwam met oud-leraars van mij, zich op een gegeven moment kunnen laten overhalen om mij naar het kunstonderwijs te sturen, waar ik volgens mijn oud-leraars ook hoorde te zitten. Zo kwam ik op de leeftijd van 16 jaar in het Hoger Sint-Lucas instituut in de richting Beeldende Kunsten terecht in Gent. Voor mij was dat een openbaring! De opleiding bestond uit twee voorbereidende jaren en dan twee jaren waarin je werd voorbereid op een latere en definitieve keuze tussen Beeldhouwkunst, Schilderkunst, Grafische Vormgeving of Reclamevormgeving, in die tijd de richting Publiciteit genoemd. Mijn keuze was vlug gemaakt. Ik koos voor het laatste omdat dat in die tijd het dichtst aanleunde bij het creëren van reclamefiguurtjes, zowel karikaturaal als realistisch. Toen werden er in de reclame namelijk nog regelmatig stripfiguren gebruikt, denk maar aan Lucky Luke voor jeanskledij of Michel Vaillant voor automerken. Die opleiding liep vlot en ik haalde er op grafisch vlak altijd hoge punten. Tijdens mijn studiejaren heb ik zelfs enkele prijzen gewonnen. Ik zat er dus duidelijk op mijn plaats. Eind juli 1961 studeerde ik af met grote onderscheiding.”

 

Ben je dan na het afstuderen onmiddellijk gestart als reclametekenaar? 

Wouters: “Nee. In die tijd moest je eerst nog je legerdienst doen. Een maand na het behalen van mijn diploma, lag ik al in een kazerne in Turnhout als milicien. Vervolgens na twee maanden werd ik overgeplaatst naar het Hoofdkwartier Binnenlandse Strijdkrachten in Brussel. Daar kwam ik terecht in de bibliotheek waar ik soldaten moest bedienen met interessante lectuur. Maar mijn hoofdtaak was om er illustraties te maken voor een militair tijdschrift dat over heel het land in alle kazernes terechtkwam. Dat was leuk werk. Ik had dus een zalige legerdienst!

Toen ik de laatste maand voor mijn afzwaaien in het weekend thuiskwam, lag er een brief op mij te wachten. Daarin stond dat ik een job aangeboden kreeg om les te geven in het Imelda-Instituut (een afdeling van het Sint-Lucasinstituut Brussel) in de richting Reclamevormgeving voor jonge dames van 16 tot 21 jaar. Toen ik de maandag daarop terug in de kazerne kwam en aan de luitenant-kolonel voor wie ik werkte, zei dat ik een jobaanbieding had gekregen om les te gaan geven, deed hij mij direct een tegenvoorstel en bood hij mij een job aan om te blijven werken op zijn dienst, maar dan wel in burgerdienst. Ik wist niet wat ik hoorde. Op drie dagen tijd had ik twee jobaanbiedingen gekregen! (lacht) Na wat twijfelen, heb ik dan uiteindelijk toch maar gekozen voor de job van docent in het kunstonderwijs.

 

Zo is je carrière als docent reclamevormgeving begonnen. Maar hoe en wanneer ben je dan bij Jef Nys terechtgekomen?

Wouters: “Een lang verhaal. Dat was in het jaar 1965 toen Marc Sleen met zijn Nero-verhalen de overstap had gemaakt van Het Volk naar de Standaard Uitgeverij. Daardoor was er ruimte vrijgekomen in het dagblad Het Volk die de redactie graag opnieuw met een strip wilde invullen. Om de tekenaar die deze strip zou mogen tekenen te selecteren, organiseerde Het Volk een wedstrijd. Alle tekenscholen werden van die wedstrijd op de hoogte gebracht. Zo ben ik het ook te weten gekomen. De lezers mochten aan de hand van een stemming bepalen welke tekenaar ze het best geplaatst vonden om Marc Sleen te vervangen. De tekenaar die de meeste stemmen achter zijn naam kreeg, mocht aan de slag gaan. Ook de lezers die stemden, konden een prijs winnen. De deelnemende tekenaars kregen de opdracht om korte strips met eigen stripfiguurtjes te bedenken en uit te werken. Die verhalen verschenen vervolgens in ‘t Kapoentje dat toen elke woensdag verscheen. Ik heb geen moment getwijfeld om aan deze wedstrijd deel te nemen. Er zijn toen een aantal verhalen van mij in ’t Kapoentje verschenen. 

Na ongeveer vier weken stopte de wedstrijd. De hoofdprijs was helaas niet voor mij. Ik behaalde de tweede prijs. Het was een zekere Freddy die als eerste eindigde. Zijn overwinning was wel dubieus, want Freddy was een cartoonist die toen dagelijks op tv kwam met een cartoon bij het weerbericht. De mensen kenden hem dus al terwijl de andere deelnemende tekenaars totaal onbekend waren en dat heeft zeker de keuze van de stemmers beïnvloed. Het Volk zat wat verveeld met deze uitslag en wist niet goed wat ermee aan te vangen. Daarom werd er aan de tekenaars een voorstel en belofte gedaan dat ze later aan de bak zouden komen in een nieuw stripblad dat Het Volk zou bedenken. Dat nieuwe stripblad was Ohee. Het Volk dacht daarmee zowat in de sporen te kunnen treden van de stripbladen Kuifje en Robbedoes, maar dat was een serieuze misrekening. Eerst en vooral omdat Ohee niet kon concurreren met die gevestigde stripbladen waarvoor gekende striptekenaars met naam en faam al lang aan de slag waren. Bovendien verscheen Ohee in zwart-wit op dagbladpapier, wat niks voorstelde in vergelijking met Robbedoes en Kuifje die op kwaliteitspapier én in kleur waren gedrukt. Het Volk had dat duidelijk verkeerd ingeschat.

Voor mij had die gecontesteerde wedstrijd natuurlijk wel een voordeel: Jef Nys had mij namelijk opgemerkt aan de hand van mijn tekeningen. Hij moet toen gedacht hebben dat ik hem wel zou kunnen helpen om zijn toen zeer hectische werkschema wat te verlichten. Door zijn succes met Jommeke had hij het in deze periode zeer druk. In die tijd tekende hij namelijk Jommeke, De Kapoentjes, Langteen en Schommelbuik en ook nog eens realistische verhalen over bekende religieuze volksfiguren zoals bijvoorbeeld de paters De Smet, Verbist, Lievens, enzovoort. De druk die de uitgeverij hem oplegde, was zeer zwaar. Het is bijna niet te geloven wat hij in zijn jonge jaren allemaal op papier heeft gezet. Dit was niet vol te houden.”

Afbeelding 1: Op zijn tiende of twaalfde publiceerde Edwin Wouters al in 't Kapoentje met een strookje. Jaren later nam hij deel aan een stripwedstrijd van de wekelijkse stripbijlage van Het Volk. Afbeelding 2: De "kiesbrief" oftewel het stemformulier waarmee lezers van 't Kapoentje in 1965 voor hun favoriete nieuwe stripmaker konden kiezen. Edwin Wouters publiceerde onder het pseudoniem Ewé (eerste kolom). De uiteindelijke winnaar was Freddy (laatste kolom). 

 

En dan heeft Nys je gevraagd om mee te helpen met de dagelijkse krantenstrip van Jommeke?

Wouters: “Nee. Niet van Jommeke, maar van De Lustige Kapoentjes. Op een dag belde Jef me op met de vraag of ik een aantal gags van De Lustige Kapoentjes wou tekenen voor hem. Hij wou namelijk een reis maken met zijn familie, een reis waar hij toen erg aan toe was, maar hij zat in tijdsnood. Na een kort bezoek bij mij thuis de dag voor zijn vertrek heeft hij mij nog wat tips gegeven waarmee ik aan de slag kon. Totaal onvoorbereid hapte ik toe. Ik heb toen vier pagina’s getekend. Dat was uiteraard niet simpel. Ik moest alles zelf bedenken en zijn figuurtjes zo goed mogelijk natekenen. Na zijn terugkeer heeft Jef Nys De Lustige Kapoentjes weer overgenomen, maar er was een eerste ontmoeting met hem geweest en bovendien klikte het tussen ons. De eerste stap was gezet!”

Een door Edwin Wouters getekende gag van De Lustige kapoentjes, een eerste opdracht van Jef Nys.

 

Had je onmiddellijk daarna nog veel contact met Jef Nys?

Wouters: “Nee, eigenlijk niet. Nadat ik hem uit de nood geholpen had, heb ik zelfs enkele jaren niks meer van hem vernomen tot ik in 1968 een dringende oproep kreeg van dagblad Het Volk om eens tot daar te komen. Toen ik daar aankwam, zeiden ze dat Jef Nys ernstig ziek geworden was — hij had hartproblemen — waardoor het hem niet meer lukte om de dagelijkse krantenstrip van Jommeke te tekenen. Dat verhaal was Neuzen bij de Vleet (deel 36). De redactie, die via via gehoord had dat ik wat kon tekenen, stelde alle hoop op mij om dit verhaal verder af te werken en ik heb ja gezegd. 

Ik werd zomaar voor de leeuwen geworpen. Ik moest de tekenstijl van Jommeke zo dicht mogelijk trachten te benaderen, maar ook het verhaal verder verzinnen! Jef Nys liet me mijn gang gaan. Door zijn ziekte was Jommeke immers het verste van zijn zorgen. Het nadeel voor mij was dat ik alles zelf moest uitzoeken. Ik tekende toen de figuurtjes gewoon na: hoe ze liepen, stapten, bewogen,... Ik kende de verhoudingen niet van de lengte van de verschillende personages en wist niet welk materiaal, welke pen, enzovoort, Jef gewoonlijk gebruikte. Dit moest ik allemaal nog uitzoeken en daarbij kwam nog eens de druk om telkens twee stroken per dag te tekenen. Maar ik trok mijn plan. Dat was wel een zeer zware periode, want ik gaf toen ook nog vijf dagen in de week les. Het tekenen van Neuzen bij de Vleet heb ik dus noodgedwongen ‘s avonds en in de weekends gedaan. Maar ik was nog jong en het lukte me.”

 

Als klein kind was dat verschil in tekenstijl me eigenlijk nooit opgevallen, pas op latere leeftijd had ik het door. Missie geslaagd, zou ik zeggen. Was je zelf tevreden over het resultaat? 

Wouters: “Ja. Gezien de omstandigheden waarin ik het heb moeten klaarspelen, was ik zeker tevreden, heel fier zelfs. Ik had immers een deel van een verhaal getekend van Jommeke. Wie kon zoiets zeggen?”

 

Vond je het dan niet jammer dat het album Neuzen bij de Vleet later door Philippe Delzenne herschreven en hertekend is geweest? 

Wouters: “Nee, dat was een beslissing van Jef. In die tijd zijn trouwens nog andere albums hertekend en geactualiseerd. Toen Philippe dit album hertekende, had ik de figuren en tekenstijl van Jef al min of meer onder de knie en was ik eigenlijk niet meer tevreden over mijn eerste tekeningen. Ik vond het toen daarom ook best goed dat Philippe dit album hertekende.” 

Edwin Wouters' Jommeke-debuut is in de oorspronkelijke versie van Neuzen bij de Vleet vanaf strook 75.

 

Vanaf het album Neuzen bij de Vleet ben je dus gestart als volwaardige Jommeke-tekenaar?

Wouters: “Nee, nog niet. Daarna hoorde ik opnieuw een tijdje niks meer van Jef tot hij me op een avond telefoneerde met de vraag of hij even mocht langskomen omdat hij naar eigen zeggen serieus in de problemen zat. Hij kwam hier aan met een tweetal Jommeke-platen onder zijn arm waar de stroken en vakjes al in potlood op getekend stonden samen met de tekstballonnetjes. Die platen moesten nog diezelfde avond afgewerkt zijn en afgeleverd worden bij dagblad Het Volk in de Forelstraat in Gent, maar het lukte hem niet om die deadline te halen. Daarom vroeg hij aan mij om de achtergronden te tekenen en te inkten terwijl hij de figuurtjes voor zijn rekening nam. Dat was werken in ijltempo, maar het was ons gelukt. Die avond is hij rond elf uur bij mij vertrokken en is hij de tekeningen nog gaan afleveren. De volgende dag stonden de bandjes in de gazet. Oef! Van dan af waren we vertrokken. Hij bleef van mijn diensten gebruik maken en toen heb ik in een aantal opeenvolgende Jommeke-verhalen de achtergronden getekend.”

 

Welke verhalen waren dit dan? 

Wouters: “De Tocht naar Asnapije (deel 46), Diamanten in de Zoo (deel 47), De Zilveren Giraf (deel 48) en De Groene Maskers (deel 49).”

 

Heb je ook meegewerkt aan het album De Fwietmachine (deel 51) dat door Edgar Gastmans is getekend? 

Wouters: “Nee. Aan dit album niet. Van de albums daarna weet ik niet meer precies aan welke ik heb meegewerkt en aan welke niet. Het is ook al vijftig jaar geleden, hè! Ik herinner me wel dat ik een deel van Het Kristallen Eendje (deel 53) van Jef heb overgenomen toen hij op reis wou gaan. De decors heeft Karel Boumans toen gedaan. Aan Broeder Anatolius (deel 54) heb ik ook meegetekend en waarschijnlijk ook aan Het Geheim van Macu Ancapa (deel 57), De Strijd om de Incaschat (deel 58) en Alarm in de Rode Baai (deel 60), maar zeker daarvan ben ik niet. Het zou ook kunnen dat ik later, toen deze albums in kleur werden uitgegeven en voortaan 46 pagina’s moesten tellen, de tussentekeningen erin heb gemaakt. Dat kan ook.”

 

Waren de gags die in die periode telkens op de achterkant van Ohee verschenen en die later gebundeld zijn in de gagalbums De Jommekesclub (deel 44), De Vrolijke Bende (deel 66) en Het Plezante Kliekske (deel 79), ook van jouw hand?

Wouters: “Nee, volgens mij niet, ik herken er alleszins mijn tekenstijl niet in, maar ik heb geen idee wie ze dan wel getekend heeft.”

 

Waren die sporadische tekenopdrachten voor Jommeke nog gemakkelijk te combineren met je gezinsleven en je job als docent? 

Wouters: “Dat ging, maar de eerste jaren was het dikwijls afzien. Ik gaf in Brussel acht uur per dag les en dat vijf dagen per week. In 1970 kreeg ik gelukkig de kans om in het Sint-Lucasinstituut Gent te komen lesgeven in het Hoger Onderwijs aan de richting Publiciteit. Toen heette dat Pufo, de afkorting van Publiciteit en Fotografie. Ik moest niet twijfelen. Ik zou in een team terechtkomen, daar waar ik in het Imelda er alleen voor stond. De studenten in Sint-Lucas waren mensen die echt voor deze richting hadden gekozen, terwijl dit in Imelda een bijvak was. In Gent moest ik ook minder uren doen, slechts eenentwintig per week. De lessen in Gent begonnen bovendien later en uiteraard was de afstand Wetteren-Gent veel korter en was ik dus minder lang onderweg naar het werk. Dus niks anders dan voordelen en zeer belangrijk, er kwam veel meer tijd vrij voor het striptekenen! Mijn keuze was vlug gemaakt, alhoewel ik er moet bij zeggen dat ik ook in Imelda graag les heb gegeven. Nu heb ik nog steeds contact met studenten van daar.”

 

Door je nieuwe werkplek dichter bij huis kwam er veel meer tijd vrij om te tekenen voor Jef Nys. Bleef het dan bij het tekenen van de achtergronden of mocht je geleidelijk aan meer doen van hem?

Wouters: “Omdat de samenwerking zo vlot verliep, mocht ik na verloop van tijd ook de bijfiguren tekenen. Jef liet me daarin vrij, maar ik kreeg toch vaak van hem de opmerking dat mijn bijfiguren te karikaturaal getekend waren. Door het jarenlang verslinden van Kuifje en Robbedoes, haalde ik mijn inspiratie toen vooral bij figuurtjes uit reeksen zoals die van André Franquin, Jean Roba, Berck en anderen en dat strookte niet met de stijl van Jef. Vandaar dat ik mijn tekenstijl toch wat heb moeten aanpassen. Nog wat later gaf Jef mij de kans om ook af en toe eens de hoofdfiguren te tekenen. Jef was tevreden over mij en toen ik een tweetal jaar in Gent aan de slag was, dat moet zo ongeveer in 1972 zijn geweest, stelde hij me plots voor om voltijds voor hem te werken aan een hoger bedrag dan dat ik in het onderwijs op dat moment verdiende. 

Er waren heel wat twijfels. Maar op advies van veel mensen rondom mij heb ik de stap uiteindelijk niet gezet. Veel van mijn collega’s zagen me niet graag vertrekken. Het Sint-Lucas bood me ook vast werk, later een goed pensioen en veel vakantie (alles bij elkaar toch vier maanden). En wat als Jef Nys vroegtijdig iets zou overkomen waardoor ik mijn werk zou verliezen? Ik koos voor zekerheid en besloot daarom om te blijven lesgeven. Toen ik dit aan Jef liet weten, is hij beginnen zoeken naar andere tekenaars via een advertentie in de krant. Zo is Hugo bij hem terechtgekomen en later Philippe.

Waarschijnlijk zal mijn negatief antwoord Jef teleurgesteld hebben, maar toch bleef hij in mij geloven en mocht ik steeds vaker van hem de hoofdfiguren tekenen. Toen ik dat min of meer goed onder de knie had, stelde hij me uiteindelijk voor om een album alleen te tekenen.” 

Fragment uit De Kristallen Grot en de cover van een latere herdruk, het eerste Jommeke-verhaal dat Edwin Wouters zelf getekend heeft op scenario van Jef Nys.

 

Wat was dan het eerste album dat je alleen getekend hebt?

Wouters: “De Kristallen Grot (deel 64). Het scenario was van Jef, maar het tekenwerk mocht ik doen. Jef was eigenlijk al aan het verhaal begonnen, want de eerste zes bladzijden had hij al getekend. Waarom hij toen de rest van het verhaal door mij heeft laten verder tekenen, weet ik niet meer. “

 

Klopt het dat je daarna begonnen bent met telkens volledige albums op eigen scenario te tekenen? 

Wouters: “Ja, zo goed als, maar sporadisch sprong ik wel nog eens bij wanneer bijvoorbeeld De Sterk ziek of afwezig was. Zo ben ik voor hem ingevallen in Straffa Toebaka (deel 69), maar dat was beperkt tot enkele stroken. Het eerste album dat ik volledig zelf heb gemaakt, dus zowel tekeningen als scenario, was Choco Ontvoerd (deel 72). Daarna volgden ook nog De Njam-Njambloem (deel 80) en De Granda Papiljan (deel 85). Als ik me goed herinner had ik voor dit laatste album eigenlijk een andere titel in gedachten, iets met papillon of zoiets, verwijzend naar vlinder, maar Nys vond — en ik denk ook terecht — dat Papiljan beter klonk. Tussen de verhalen die ik tekende, verschenen telkens een vier à vijf verhalen van andere tekenaars. Er kwamen toen ook meer albums uit op jaarbasis. In die periode verschenen de Jommeke-verhalen namelijk niet alleen meer in de dagelijkse krantenstrip, maar ook in ’t Kapoentje. Als ik me niet vergis, waren dat toen zes verhalen per jaar, vier als dagstrip en twee in ‘t Kapoentje. Jef vroeg me ook om tussentekeningen te maken voor de kleurenuitgaves om de albums zo op 46 pagina’s te brengen. Daarvoor werd ik soms ingeschakeld, maar ook De Sterk en de andere tekenaars.”

 

Je volgende album was dan waarschijnlijk Jommeke in Bobbejaanland (deel 88)? 

Wouters: “Dat klopt. Op een dag vroeg Jef aan mij of ik een verhaal wilde tekenen over Bobbejaanland en Bobbejaan Schoepen. Dat was op vraag van de uitbaters van het pretpark zelf die er een Jommekesland wilden inrichten. Jef schoof dit naar mij door omdat hij een hekel had aan verhalen die hem werden opgelegd. Dat deed hij niet graag. Jef wilde eigenlijk alleen maar tekenen en voor de rest wilde hij met rust gelaten worden. Alle nevenzaken zoals signeren op een beurs of in een winkelcentrum of albums maken in opdracht van anderen, dat probeerde Jef altijd van zich af te schudden. Maar Het Volk drong erop aan, want een album over Jommeke in Bobbejaanland was goede reclame voor de verkoop van de Jommeke-albums. Vandaar dat ik dit album getekend heb.

Na Jommeke in Bobbejaanland verschenen er drie albums van mij in heel korte tijd. Dat waren Prins Filiberke (deel 91), De Haaienrots (deel 93) en Melanie (deel 95).”

Fragment uit De Haaienrots (deel 93) met achtergronden van Eric De Rop.

 

Ook De Haaienrots? En ik die altijd heb gedacht dat dit een album was van Hugo De Sterk en Eric De Rop?

Wouters: “Nee, ik heb dat verhaal geschreven en als ik me goed herinner ook voor het grootste deel getekend. Het zou wel kunnen dat iemand anders het op een bepaald ogenblik van mij overgenomen heeft, maar wie dat was, weet ik niet meer. De achtergronden waren inderdaad van Eric De Rop, daar heb je gelijk in, dat valt goed op.”

 

Vermoedelijk zijn die drie verhalen uitgekomen in de periode dat Hugo De Sterk eventjes de studio had verlaten. Dat zou kunnen verklaren waarom er dan meer albums van jou verschenen zijn. Jef Nys, maar ook zijn andere medewerkers, hebben toen een extra tandje moeten bijsteken. Delzenne was er in die periode bijgekomen en heeft de achtergronden van Melanie getekend. Een zekere Wim Haazen zou toen ook aangenomen geweest zijn om De Sterk als hoofdtekenaar te vervangen. Klopt dit?

Wouters: “Niet dat ik weet. Die naam zegt me niks. Na Melanie duurde het weer wat langer vooraleer er een nieuw album van mij verscheen, namelijk Het Monster uit de Ruïne (deel 101).”

 

Als kind had ik moeite met deze titel. "Ruïne "is niet echt een woord dat behoort tot de basiswoordenschat van jonge kinderen. Bovendien bevat dit woord ook nog eens een trema, een toen voor mij onbekend leesteken. In de titel op de cover in drukletters is dit leesteken weggelaten waardoor ik het heel lang heb gelezen als "ruine". Dat vond ik verwarrend. 

Wouters: “Daar heb je een punt. Ik had nochtans eerst een andere titel gesuggereerd. Welke titel weet ik niet meer, maar het was Nys zelf die besliste om dit album zo te noemen. Mijn volgende albums waren De Pestkopjes (deel 107), Het Kriebelkruid (deel 114), Het Apencircus (deel 119) en Het Geheimzinnige Eiland (deel 124), dat album met die kikkers.”

 

In dit album met die reuzekikkers staat trouwens een klein foutje. 

Wouters: “Ja?”

 

Wel, het schip waarmee Jommeke en co naar dit eiland varen, heet De Plank, terwijl De Plank van Jan Haring in De Knook van Azmor (deel 105) door een stuurfout van Filiberke op de klippen gelopen is en daarbij ook is vergaan. Een vergetelheid van jou? 

Wouters: “Haha, dat hoor ik nu voor het eerst, maar je hebt gelijk. Ik moet daar toen niet bij stilgestaan hebben. Vreemd dat Jef dat ook niet heeft opgemerkt. We moesten ons schamen.” (lacht)

De Plank (die eigenlijk al in album 105 was gezonken) in Het Geheimzinnige Eiland (deel 124).

 

Moest Nys eigenlijk nog veel verbeteren aan jouw scenario’s? 

Wouters: “Nee, hij las ze wel na, maar echt verbeteren moest hij niet. Jef en ik zaten meestal op dezelfde golflengte. Mijn tekeningen heeft hij eigenlijk ook nooit grondig verbeterd, laat staan dat hij ze quoteerde zoals hij met de andere tekenaars wel vaak deed. Dit om de eenvoudige reden dat ik ze eigenlijk weinig aan hem getoond heb en hij ook weinig naar hier kwam om ze te bekijken. Laat hem maar doen, moet hij gedacht hebben... Er zijn zelfs verhalen geweest waarvan hij niks op voorhand heeft gezien. Vaak zag hij enkel en alleen mijn afgewerkte platen. 

In de groep tekenaars was ik eigenlijk een buitenbeentje. Ik ben en was een stuk ouder dan de rest. Hugo is tien jaar jonger dan mij, de andere tekenaars zelfs twintig jaar. Jef was dan weer tien jaar ouder dan mij. Er was dus een groot verschil in leeftijd tussen ons. Ik heb ook nooit op de studio gewerkt. Mijn band met de tekenaars was dus minder hecht dan bij de anderen van de groep, dan bedoel ik Hugo, Gerd en Philippe en later Luc Morjaeu. Zij zagen mekaar vaak, in de beginjaren zelfs dagelijks in de studio terwijl dat bij mij eens om de zoveel weken of maanden was. De studio zag ik dus niet veel en daardoor ben ik ook niet opgeleid door Jef, waardoor mijn stijl enigszins anders was en is: minder klare lijn, iets luchtiger. Dat kwam ook door mijn manier van tekenen. Bij de andere medewerkers eiste Jef dat ze tekenden in zijn stijl, de klare lijn, maar dat zat bij mij niet in mijn hand. Ik was meer een tekenaar van de stijl Franquin en Berck, waarmee ze me een beetje vergeleken. Lucky Luke van Morris had ook mijn voorkeur. De wat houterige bewegingen die er zijn in de klare lijn van bijvoorbeeld Hergé, Willy Vandersteen en Merho lagen mij minder.

Je mag mij niet verkeerd begrijpen: er is niks mis met die stijl en ik probeerde deze uiteraard zo goed mogelijk te volgen. De klare lijn was op dat moment gewoon de meest aangewezen stijl om te verschijnen in dagbladen. Krantenpapier was toen immers van mindere kwaliteit en voor de leesbaarheid was de klare lijn het best, ook al was dat niet mijn favoriete stijl. Daarom heb ik ook nooit covers getekend voor Jommeke omdat dat zou zijn opgevallen. Op groot formaat zou het verschil namelijk nog meer te zien geweest zijn. “

 

Heb je dan geen enkele cover getekend? 

Wouters: “Nee, Jef heeft altijd de covers van mijn albums getekend. De cover van Het Monster in de Ruïne (deel 101) heb ik wel in potlood geschetst, maar Jef heeft deze dan weer in inkt gezet.”

De cover van Het Monster in de Ruïne (deel 101), door Edwin Wouters in potlood getekend en door Jef Nys geïnkt.

 

Terug naar jouw albums. Welke albums heb je nog geschreven en getekend na Het Geheimzinnige Eiland (deel 124)? 

Wouters: “De Kippen van Gobelijn (deel 131), Apen te Koop (deel 137) en ook een deel van Het Gekkegas (deel 133). Het eerste deel van Het Gekkegas heb ik getekend en Hugo De Sterk heeft halverwege het verhaal overgenomen. Vraag me niet hoe dat kwam, ik weet het niet meer. Ook in Apen te Koop heeft De Sterk trouwens enkele stroken getekend.”

 

Pasten jullie jullie stijl bewust aan elkaar aan wanneer jullie voor elkaar moesten invallen? 

Wouters: “Nee, dat deden we niet. De doorsnee lezer merkte dat verschil trouwens toch niet op.”

 

Welke waren je volgende albums? 

Wouters: “De Grote Puzzel (deel 149) en daarna De Hellestokers (deel 154).”

Fragment uit De Hellestokers (deel 154).

 

De Hellestokers is een donker, zwaar en eng verhaal dat de grenzen van het Jommeke-universum aftastte. Was het moeilijk om Nys ervan te overtuigen? 

Wouters: “Ja, Jef Nys had er wat moeite mee. Ik mocht het enkel en alleen maken als het eindigde met een droom, wat ik dan ook op zijn verzoek heb gedaan. Dit album was wel fijn om te maken, want het was een soort vervolg op De Pestkopjes (deel 107), dat ik ook geschreven en getekend had. De Hellestokers was voor mij een scharniermoment. Het was namelijk het laatste in een lange reeks die ik zelf geschreven had. De volgende albums die ik zou tekenen waren niet langer door mij verzonnen…”

 

…maar door Jan Ruysbergh? Klopt dit?

Wouters: “Ja. In die periode vroeg Het Volk mij of ik het zag zitten om verhalen te tekenen voor de Jommekeskrant op scenario van Jan Ruysbergh. De meeste verhalen voor de Jommekeskrant schoven ze naar mij door omdat ze bestonden uit één pagina per week en ik was nu eenmaal de tekenaar die het meeste tijd had. Het zijn ook deze verhalen die nadien in de vakantieboeken verschenen zijn, meestal werden ze opgesplitst in twee korte verhalen die later samengevoegd werden in een volledig album in de hoofdreeks.”

 

Welke albums van Jan Ruysbergh heb je getekend?

Wouters: “In het totaal een stuk of tien, denk ik. De Verdroogde Bron (deel 160), De Appelvreters (deel 167), De Slangegodin (deel 169), Fifi in de Knoei (deel 172), De Verdwaalde Vuurtoren (deel 175), Paniek op de Acropolis (deel 179), Berta Gobelijn (deel 183), De Vurige Inktvis (deel 188), De Zilveren Traan (deel 193), De Kraaienburcht (deel 198) en De Lachende Mango’s (deel 203).”

 

In hoeverre had je de ruimte om de scenario’s van Jan Ruysbergh naar jouw hand te zetten of bij te sturen? 

Wouters: “Dat was niet nodig. Aan het scenario hoefde ik niks te veranderen. En voor wat de tekeningen betrof, kreeg ik veel vrijheid. Doorgaans bezorgde Jan me enkel het scenario en de dialogen en al de rest kon ik zelf vrij invullen. Er was ook niet veel overleg met hem nodig. Ik trok mijn plan. Ik ben eigenlijk het meest tevreden over de tekeningen die ik gemaakt hebt voor de albums van Jan Ruysbergh. Die waren niet volledig in de echte stijl van Jef, maar toch... En hoe langer je al met dezelfde figuurtjes bezig bent, hoe knapper die worden. Ik denk dat ik in die periode op het hoogtepunt van mijn kunnen was wat mijn tekenkunst betreft.”

 

Toen Jan Ruysbergh met Jommeke stopte in 2001, genoot jij al een jaar van je pensioen. Toch ben je opnieuw verhalen beginnen schrijven en tekenen. Waarom?

Wouters: “Nadat ik vernomen had dat ik via de auteursrechten nog een centje kon bijverdienen, ben ik inderdaad opnieuw scenario’s beginnen schrijven. Niet zozeer voor mezelf, want het tekenen vlotte toen niet meer zo goed, maar vooral voor andere tekenaars. Het Blauwe Prieeltje (deel 218), De Dobbelmannetjes (deel 236) en Oost West, Thuis Best (deel 260) heb ik nog zelf getekend, maar Odilon Vermist (deel 273), De Onderwatertoerist (deel 276), De Zwarte Diamant (deel 288), De Roodstaartpapegaai (deel 292) en Rubberman (306), heeft Philippe Delzenne getekend én het tekenwerk van Fifi de Speurneus (deel 279) en van De Schrik van Onderland (deel 298) is dan weer van Gerd Van Loock.

De Sneeuwmaker was oorspronkelijk een kort verhaal dat ik in 2007 geschreven en getekend had. Ik had er ook kort daarna een vervolg op gemaakt. Pas na lang aandringen bij de uitgeverij zijn beide verhalen pas in 2020 samengevoegd tot een volledig album (De Sneeuwmaker, deel 302). Geen idee waarom het zo lang geduurd heeft, maar ik ben blij dat dit album uiteindelijk toch nog verschenen is.” 

Storyboardtekeningen van Edwin Wouters en de uiteindelijke versies van Philippe Delzenne voor de stroken 137-138 en 139-140 van Rubberman (deel 306).

Niet-weerhouden cover voor De Sneeuwmaker (deel 302), in potlood getekend door Edwin Wouters. Gerd Van Loock maakte uitendelijk een andere cover. 

 

Je zegt dat Odilon Vermist ook door jou geschreven is. Dat wist ik niet. Jouw naam wordt alleszins niet in het colofon vermeld, terwijl dat bij de andere verhalen wel het geval is. 

Wouters: “Dat klopt. Men is mijn naam vergeten te vermelden. Ik heb dat dan ook laten weten aan de uitgeverij en ik geloof dat ze dit intussen hebben rechtgezet. Toen dit album uitkwam, was het een tijdje de bestverkochte strip in de boekenwinkels. De uitgeverij heeft me dit nog laten weten. Dit was natuurlijk een enorme opsteker voor Philippe en mij.”

 

Een deel van deze albums heb je gemaakt toen Jef Nys nog leefde. Las hij nog steeds jouw scenario’s na? 

Wouters: “Jazeker. Bij het verzinnen van nieuwe verhalen stuurde ik de synopsis nog steeds naar hem door en meestal ook de titel die ik erbij verzon. Soms werd die titel behouden, maar het gebeurde ook frequent dat Jef er een nieuwe verzon. Meestal schreef ik de dialogen erbij en tekende ik het storyboard bijna volledig uit, waardoor Jef een goed beeld had van hoe het er later zou uitzien. Ik volgde in grote lijnen de synopsis, maar aangezien ik meerdere maanden aan een verhaal werkte, in tegenstelling tot de andere tekenaars die alles moesten klaar krijgen in een korte tijdspanne, durfde ik de verhaallijn af en toe weleens een andere wending te geven omdat ik deze soms beter vond. Dat was het voorrecht dat ik had. 

Jef liet mij mijn gang gaan. Slechts zeer zelden moest ik iets aan mijn verhalen veranderen, zoals bijvoorbeeld toen ik prinses Safrina in De Sneeuwmaker Sarina wou noemen. Jef wou niet dat ik dit personage de naam van zijn kleindochter (Sarina Ahmad-Nys) gaf. Ooit heb ik eens een duidelijk herkenbare cameo van Jef in een album getekend, vraag me niet in welk album want dat weet ik niet meer, maar Jef had het gezien en ik moest het onmiddellijk verwijderen van hem.”

Prinses Safrina in plaats van Sarina in De Sneeuwmaker (deel 302).

 

Moest je jouw scenario’s na de dood van Jef Nys in 2009 ook nog aan iemand voorleggen? 

Wouters: “Ja, aan zijn erfgenamen Jo (zijn weduwe), Agnes (zijn dochter) en soms ook aan Sarina (zijn kleindochter). Zij wisten wel hoe een Jommeke-verhaal in mekaar zat, maar konden zich volgens mij moeilijk voorstellen wat er omgaat in de geest van een striptekenaar. Ik denk dat zij dat dan ook anders bekeken, niet met het oog van een striptekenaar. Daardoor zijn er volgens mij soms verhalen afgekeurd waar toch potentieel inzat, vond ik. Kort voor de coronaperiode had ik bijvoorbeeld een verhaal bedacht met vleermuizen in de hoofdrol. Het ging over een slechterik die de macht en controle had over een eiland en de inwoners van dat eiland onder de knoet hield door middel van afgerichte vleermuizen. Dit verhaal werd toen helaas afgekeurd door de erven-Nys omdat ik die vleermuizen, toch een beschermde diersoort, er te negatief in afschilderde. Dierenwelzijn vonden ze belangrijk en dat snap ik en misschien hadden ze wel gelijk ook. Een beetje later brak de coronacrisis uit en was het gedaan met de goede reputatie van de vleermuizen aangezien deze diertjes al gauw beschouwd werden als eventuele dragers van het virus. Zo zie je maar. (lacht)

De Valse Achternicht (ook wel Tante Kwienie genoemd) is een kort verhaal van mij uit 2013 dat ook in de krant is verschenen. Ik wou daar eigenlijk een vervolg op maken, maar de erven-Nys waren daar geen voorstander van. Ze waren bang dat ik het verhaal te veel zou rekken en uitmelken waardoor het te geforceerd zou overkomen. Dat vervolg is er niet gekomen. Het korte verhaaltje is uiteindelijk wel verschenen in Edwin Wouters Gebundeld van uitgeverij Bonte.“

Voorstudies voor een verhaal over een vleermuisman waarvan het scenario afgekeurd werd door de erven-Nys. In Edwin Wouters Gebundeld (2015) staat niet alleen een fors overzicht van zijn overige stripproducties, maar ook werk uit Jommeke en het korte verhaalt De Valse Achternicht dat nooit in album uitgegeven is. 

 

Waar haalde je je inspiratie voor jouw scenario’s? 

Wouters: “Goh, overal eigenlijk. Gewoon fantasie, maar soms ook naar aanleiding van een of andere gebeurtenis. De Roodstaartpapegaai (deel 292) bijvoorbeeld heb ik geschreven na het lezen van een artikel in de krant over de illegale handel in deze papegaaiensoort die daardoor met uitsterven bedreigd werd. Het Blauwe Prieeltje (deel 218) is ontstaan na een banale discussie met mijn collega’s over wat een prieeltje nu precies is. Het idee van De Geniale Malloten (deel 207) is dan weer ontstaan uit een werkopdracht die ik aan mijn studenten had gegeven. Ze kregen de opdracht om een kunstwerk te maken rond eigenaardige wezens of fantasiedieren en ik kreeg al gauw mooie tekeningen terug van vogels met vissenstaarten en vissen met pluimen. De beelden in de jungle bij de rivier waar Filiberke water haalt in De Grote Puzzel (deel 149) zijn dan weer gebaseerd op enkele beeldjes die vrienden van ons terug meegebracht hadden van hun reis naar Zuid-Amerika. Het eiland dat door een wolk bedekt werd in De Sneeuwmaker (deel 302), kwam ook uit mijn koker. Ik dacht daarmee een unieke ingeving gevonden te hebben tot ik enkele dagen later een artikel las over een gelijkaardig weerfenomeen dat zich ergens in de wereld, ik weet niet meer waar precies, afspeelde. Van toeval gesproken! Ik heb het toen nog aan Nys laten weten en hij vond het amusant natuurlijk.” (lacht)

Een opdracht voor Edwin Wouters' studenten, het tekenen van een visvogel en een vogelvis, bood inspiratie voor De Geniale Malloten (deel 207). Op de eerste pagina van De Sneeuwmaker (deel 302)  komt een bizar weerfenomeen voor. Sculpturen uit De Grote Puzzel (deel 149) zijn geïnspireerd op beeldjes die vrienden van Edwin Wouters hadden meegenomen hadden uit Zuid-Amerika.

 

Heb je naast albums in de hoofdreeks ook korte verhalen getekend voor in de vakantieboeken?

Wouters: “Jazeker, voornamelijk dan op scenario van Ruysbergh, zoals Het Gouden Verkeersbord (1994), De Vidioten (1996), De Sneeuwmakers (1996), al ben ik niet zeker daarvan, en ook Het Q-virus (2000). Daarnaast zijn er nog korte verhalen verschenen die ik ook zelf geschreven heb, zoals De Potstampers (2003), Avontuur in de Ardennen (2004) en Lang Zal Hij Leven (2005).”

Avontuur in de Ardennen is een van de kortverhalen die Edwin Wouters zelf heeft geschreven en getekend.

 

Wie waren eigenlijk jouw favoriete personages? 

Wouters: “Naast Jommeke en Filiberke uiteraard ook Flip, maar ook professor Gobelijn, Teofiel en het echtpaar Odilon en Elodie vond ik altijd plezant om te tekenen. Maar ik verzon en tekende veel liever nieuwe personages. Anatool bijvoorbeeld, tekende ik niet graag.”

 

Wat zijn jouw favoriete Jommeke-albums die je zelf geschreven en/of getekend hebt?

Wouters: “Dan denk ik onmiddellijk aan Het Monster in de Ruïne (deel 101), Het Kriebelkruid (deel 114) en ook De Dobbelmannetjes (deel 236). Dat vond ik heel leuke verhalen. Die springen er volgens mij bovenuit. Ik vond het altijd interessanter om niet terug te grijpen naar de typische Nys-figuren en -verhalen. Ik wou loskomen van wat altijd al gedaan was en probeerde vernieuwend te zijn. Daarom bedacht ik ook veel liever nieuwe personages zoals Neus in de Wolken, de Dobbelmannetjes, professor Burton, Kleine Donder, enzovoort.”

Een grote prent uit Het Kriebelkruid (deel 114), een van de favoriete albums van Edwin Wouters.

 

En wat is jouw favoriete Jommeke-album dat je niet zelf geschreven of getekend hebt?

Wouters: “Goh, daar kan ik moeilijk op antwoorden. Persoonlijk vond ik de albums in de tijd van De Hoed van Napoleon (deel 61) en De Grasmobiel (deel 65) heel goede albums. Vooral omdat je in die albums duidelijk een vernieuwing opmerkte door de komst van Hugo De Sterk.”

 

Zijn er Jommeke-albums van jouw hand waarover je minder tevreden bent?

Wouters: “Er zullen er wel zijn, maar ik kan me niet onmiddellijk een album voor de geest halen. Als ik nu soms kijk naar mijn tekeningen, zie ik wel dat ik het anders had moeten doen, dat de verhoudingen niet altijd kloppen of dat de bewegingen te geforceerd zijn, maar ik kan er nu toch niks meer aan doen want ze zijn al gedrukt.”

 

Werkte jij ook met de Jommekesbijbel, een map samengesteld door Jef Nys met instructies in over hoe je de hoofd- en bijfiguren in allerlei poses, maar ook huizen, bomen, auto’s, enzovoort moest tekenen?

Wouters: “Die Jommekesbijbel heb ik inderdaad wel gekregen, maar ik heb er weinig gebruik van gemaakt. Jef Nys gaf die aan mij toen ik eigenlijk al een hele tijd Jommeke tekende. Op dat moment had ik de Jommeke-figuren al goed in mijn hand.”

Voorbeelden uit de door Jef Nys samengestelde Jommekesbijbel.

 

Kenmerkend voor jouw personages zijn de theatrale bewegingen en houdingen. Denken we dan voornamelijk aan de molenwiekende armen. Zijn er nog elementen waardoor je je onderscheidt van de andere tekenaars? Waaruit bestaat met andere woorden een typische Wouters-figuur?

Wouters: “Dat is een moeilijke vraag. Volgens mij waren mijn figuren iets vlotter en dynamischer getekend, meer dus in de stijl van Franquin en Berck. Ondanks het feit dat ik de klare lijn-stijl van Nys zo dicht mogelijk moest benaderen, probeerde ik er altijd iets aan toe te voegen zodat mijn figuren vlotter en dynamischer overkwamen. Ik heb nooit geweten of Jef het leuk vond of er gelukkig mee was dat er in mijn figuren iets meer vlotheid en dynamiek zaten. In elk geval heeft hij mij daarover nooit iets gezegd.”

 

Wat deed je liever: scenario’s schrijven, tekenen of allebei? 

Wouters: “Ik beleefde het meeste plezier aan het tekenen van albums die ik zelf geschreven had. Een verhaal bedenken was leuk en als je het nog eens zelf mocht tekenen, dan kon je daar je eigen fantasie in steken en dat gaf veel voldoening.”

 

Vond je het erg dat de namen van de tekenaar of scenarist in de eerste tweehonderdvijftig albums nooit vermeld werden?

Wouters: “Nee. Dat was ook een keuze van Nys en dat respecteerden we. Bovendien wilde ik dat ook niet. Jef mocht dit zelfs niet zeggen van mij, want als docent was het niet toegestaan om een bijberoep te hebben. Ik zou anders in de problemen gekomen zijn op mijn werk. Vandaar dat ik voor de buitenwereld heel lang verzwegen heb dat ik voor Jommeke werkte. Heel veel later, vraag me niet meer wanneer, werden bijberoepen ineens wel toegelaten en zelfs aangemoedigd in het kunstonderwijs. Toen ben ik uiteraard gestopt met voor iedereen te verzwijgen dat ik na mijn werkuren ook strips tekende. Op een gegeven moment is er in het Sint-Lucas trouwens nog een richting striptekenen opgericht. Om administratieve redenen kon ik helaas geen les geven in deze richting, wat jammer was, want dat had ik heel graag gedaan op het einde van mijn carrière, maar dit terzijde.

Ik vond het helemaal niet zo erg dat mijn naam nergens in de albums vermeld stond. Jommeke was voor mij maar een bijberoep, geen hoofdberoep, eigenlijk meer een hobby, maar ik kan me voorstellen dat de andere tekenaars dat wel erg vonden.” 

 

Heb je veel tegen de klok en dus onder tijdsdruk moeten tekenen?

Wouters: “In de beginperiode, toen ik nog alleen voor Jef werkte, af en toe wel, maar later eigenlijk niet meer. Wanneer ik in tijdsnood zat, gebeurde het soms dat mijn vrouw meehielp met het tekenen van de tekstballonnen en het aanbrengen van de rasters. Ook Delzenne is af en toe bij mij thuis geweest om de achtergronden te tekenen wanneer de werkdruk te hoog werd voor mij. Hij bleef dan meestal de ganse dag en at ’s middags met ons mee, maar dit was eerder uitzonderlijk.

Karel Boumans heeft ook vele jaren de achtergronden van mijn verhalen getekend. Het klikte goed tussen ons. Hij was de tekenaar met wie ik eigenlijk het meest heb samengewerkt. Karel kon als geen ander gebouwen, auto’s en mechanische toestellen tekenen. Doordat we samenwerkten bij mij thuis mocht ik hem ook vlot verbeteren. Voor hem was dat geen enkel probleem. Wij waren goed op elkaar ingesteld.”

 

Kan je het succes van de Jommeke-albums verklaren?

Wouters: “Een Jommeke-album is eenvoudig van lijn en dialogen. De leesbaarheid ervan is specifiek bedoeld voor 6- tot 12-jarigen en Jommeke was toen de enige strip die op deze doelgroep mikte. Vanaf 12, 13, 14 jaar haken de lezertjes immers af. Of dit de bedoeling was van Jef toen hij met Jommeke begon, heb ik nooit geweten. Het kan ook gewoon toeval geweest zijn. Wat de reeks ook zo succesvol maakt, is dat de albums probleemloos van de ene naar de andere generatie worden doorgeven. Iedereen kent Jommeke, of je nu kind, ouder of grootouder bent.”

 

Hoe zie je de toekomst in van de strip in het algemeen en van Jommeke in het bijzonder? 

Wouters: “Ik zie deze reeks nog voor een tijdje doorgaan, maar het zal heel veel verminderen. Kinderstrips zoals Jommeke zullen volgens mij wel langer overleven dan andere strips, want ze blijven heel populair in Vlaanderen.”

 

Lees en verzamel jij nu nog Jommeke-albums?

Wouters: “De nieuwe albums krijg ik nog steeds van Jo, maar de allerlaatste heb ik eigenlijk niet meer gelezen. Ze boeien mij ook niet meer zo. Maar ik wijd dit voor een groot deel aan het groot aantal verhalen. Waar moet men de inspiratie blijven halen? Ooit zei Franquin eens dat men eigenlijk van een stripreeks maar een twintigtal albums zou mogen maken, want nadien wordt het herhalen en teruggrijpen, waardoor de verhalen minder spannend worden.”

 

Hoe blik je zelf terug op je Jommeke-periode?

Wouters: “Ik heb het altijd graag gedaan, het was een fijne en plezante hobby voor mij. Het is een periode die ik ook nog niet helemaal afgesloten heb. Nog af en toe heb ik contact met Philippe en ook nog heel regelmatig met Jefs weduwe Jo. Met Gerd Van Loock minder. Hugo De Sterk heb ik al heel lang niet meer gezien of gehoord. Enkele jaren geleden heb ik nog eens geprobeerd om alle huidige en voormalige medewerkers van Jommeke bijeen te krijgen om samen iets te gaan eten, maar het is ons toen helaas niet gelukt om een geschikte datum te vinden.”

 

Welke herinneringen bewaar je aan Jef Nys?

Wouters: “Heel goede herinneringen. Hij was een zeer sympathieke man. Jef en ik gingen meer vertrouwelijk met mekaar om. Jef was bij ons altijd welkom. Hij voelde zich hier thuis en bleef dikwijls eens eten en babbelen tot een stuk in de avond. Onze band was in die tijd anders dan met de andere tekenaars. Ik had het ook gemakkelijker dan de anderen, want ik kon meer mijn goesting doen en dat durfde weleens voor spanningen te zorgen binnen het team. 

Ik ben Jef altijd trouw gebleven, ook toen ik van Dupuis de vraag kreeg om voor het weekblad Robbedoes te komen werken. Ze waren namelijk van plan om een nieuwe stripreeks te lanceren voor kinderen van dezelfde leeftijd als de Jommeke-lezers om zo met Jommeke te concurreren. Ik mocht die tekenen en zou er aanzienlijk meer mee verdienen dan bij Het Volk. Toch heb ik geweigerd. Ik wou Nys geen dolk in de rug steken. Hij was tenslotte de man die mij alle kansen had gegeven en altijd correct was geweest tegenover mij. De vriendelijke lieve man die zoveel mensen, zelfs tot op vandaag, aan werk heeft geholpen. Nee, dat kon ik echt niet doen. Later heb ik dit ooit eens aan Jef verteld en hij is me altijd dankbaar gebleven dat ik niet op de vraag van Dupuis ben ingegaan. We zullen nooit weten wat er zou gebeurd zijn met Jommeke als ik toen ja had gezegd. Misschien was Jommeke intussen al lang gestopt? Wie zal het zeggen? Alhoewel ik dit toch sterk betwijfel, want Jommeke was in die tijd al te veel ingeburgerd bij het Vlaamse publiek.”

Edwin Wouters wou voor dit interview liever geen recente portretfoto bezorgen. Naar eigen zeggen vindt hij zichzelf niet fotogeniek en wil hij lezers niet desillusioneren. Dat heeft hij gemeen met Jef Nys die liever niet had dat zijn lezertjes wisten hoe hij eruit zag. Daarom opent een zelfkarikatuur uit 1965 dit interview. Op de foto hierboven staat uiteraard Jef Nys (© Bart Van der Moeren).

 

Nu, zovele jaren later, is Jommeke nog altijd even populair. En van stoppen is nog helemaal geen sprake want onze zeventigjarige jeugdheld is van plan om door te gaan. Helaas niet langer meer met jou, maar met de ruim vijftig albums die je de voorbije zes decennia hebt gemaakt, heb je al een ontzettend waardevolle bijdrage geleverd aan het Jommeke-universum. Waarvoor onze oprechte dank. Geniet nog lang van je welverdiende pensioen en heel erg bedankt voor alles wat je voor Jommeke hebt gedaan!

Wouters: “Heel graag gedaan.”