Alain Dodier

“Je moet het niet te ver zoeken. Ik bén Jerome K. Jerome Bloks.”

2 februari 2019 Interviews
tekst: Wouter Porteman
 
Onderstaand interview uit 2019 is een herplaatsing van het als pdf opgemaakte interview op ons gearchiveerde websitegedeelte.

 

Noem eens een stripreeks die je na zesentwintig delen nog steeds verrast en zelfs beter en beter wordt? De kans is groot dat er een enorm lange stilte volgt. Het antwoord is nochtans simpel: Jerome K. Jerome Bloks!  De sympathieke reeks rond de wat onhandige, slimme wijkdetective blijft terecht alle stripharten veroveren. Zijn schepper Alain Dodier houdt zich echter vaak op de achtergrond. Op de weinige foto’s die je van hem ziet, staat de gebrilde Dodier, net als Jerome, vaak gehuld in een overjas met een deukhoed. Toeval of bewust? In welke mate lijkt de auteur op zijn held? Tijd voor een eigen onderzoek!  Toen ik het kleine appartement aan de zeedijk van het pittoreske Malo-les-Bains betrad, kon ik mijn vraag al schrappen. We stapten letterlijk binnen in de studio van Jerome K. Jerome Bloks. De tientallen netjes gelabelde dossiers, de oude telefoon, de volle ringmappen, de overjas die over de kast hing, de hoed er netjes boven gelegd,... Alles klopte. Enkel een doorleefde tekentafel staat in de plaats van Jeromes bureau. Ik mocht aanschuiven aan die tafel en zat al snel zij aan zij met voor ons een prachtig uitzicht op de stormachtige Noordzee. 

 

Jerome K. Jerome Bloks is een van de weinige hoofdfiguren van een langlopende stripreeks die nog steeds de absolute held is van zijn reeks. Meestal wordt een van de nevenpersonages na enkele verhalen veel interessanter. Ik denk nu maar aan Obelix, Blutch, Kwabbernoot of Haddock. Was de absolute focus op Jerome zo bedoeld? 

Dodier: “Hm, de stripfiguren die je net opsomde, komen ook allemaal uit een andere tijd. Vijftig jaar geleden bestonden er alleen maar perfecte helden. En niets is zo vermoeiend als perfectie. De echte mensen, met al hun gebreken, ontdekte je als lezer pas bij de nevenpersonages. Jerome is een kind van de jaren 1980. Hij is een held met een hoekje af. Hoe slim en daadkrachtig hij ook is, Jerome heeft zijn gebreken. Net zoals Haddock durft hij te blunderen. Of te dromen zoals Guust. Hij is held én antiheld in één enkele persoon. De menselijke kant benadrukte ik nog meer door hem te koppelen aan Babette. Hij was een van de eerste strippersonages met een verloofde. Of toch bijna, Jacques Martins Lefranc had wel zijn JeanJean, maar echt officieel was dat nog niet. (lacht) Ik koos ervoor om van Babette een stewardess te maken. Dat is ontzettend praktisch, want als je haar even niet nodig hebt, kan je haar op reis sturen. Ook de andere nevenpersonages zijn niet noodzakelijk voor het verhaal. Mede daardoor leg je automatisch meer de focus op de held. Bovendien is Jerome K. Jerome Bloks een pure detectivestrip én Jerome voert in zijn eentje die onderzoeken. Inderdaad. In deel 9, Niet Thuis, nam Babette het eens noodgedwongen over, maar normaliter doet Jerome het vuile werk. Die twee hebben niemand naast zich nodig.”

 

Stond die rolverdeling al vast vanaf het begin? 

Dodier: “Ja. Jerome is altijd geconcipieerd geweest als de absolute held van het verhaal.”

 

De meeste strips, ook die uit de jaren 1980, vallen vaak terug op een aantal vaste nevenpersonages: de gekke professor, het slimme huisdier, de vriendelijke commissaris of de eeuwige boef... 

Dodier: (lacht) “Olrik! Stomp! Axel Borg! De Beul! Stom, hé. Geef me één reden waarom ik een boef zou laten terugkomen. Ik zie er het nut niet van in om met een terugkerende crimineel te werken. Dat is zo jaren 1950. De onversaagde held versus de onverslaanbare boef. Neem nu Olrik. Dat is toch de onhandigste en domste crimineel aller tijden? Al decennialang laat hij alles in het honderd lopen en tÓch slaagt hij erin om steeds maar nieuwe geldschieters te vinden die met hem de wereld willen veroveren. Vragen die rijke tirannen dan geen referenties alvorens ze hem aanwerven? Ach, Olrik is de meest gesubsidieerde sukkel ter wereld. (lacht) Dit type boef past niet in een realistische strip als Jerome K. Jerome Bloks.”

 

Als Jerome eens in contact komt met de politie zijn het steeds andere dienstdoeners. Het is toch handig om een vaste politiecommissaris te vriend te hebben? 

Dodier: “Dat zijn gewoon luie oplossingen. Ik dwing mezelf om niet in die val te trappen. Ik ben ongetwijfeld een masochist. Ik ga nooit voor de gemakkelijkste oplossingen, zowel grafisch als verhaaltechnisch. Ik vind het bijvoorbeeld absoluut niet kunnen als er plots een deus ex machina opduikt. Ik gruwel als ik ergens iets zie of lees waar de held zegt dat hij een kennis heeft die wel via de nummerplaat de eigenaar van een wagen kan achterhalen. Jerome heeft niemand nodig. Ik dwing hem om zijn plan te trekken. Een Franse, Belgische of zelfs Europese privédetective is geen Amerikaanse ex-flik die met zijn hele hackersteam en wat gewapende kleerkasten even een detectivebureau runt. Jerome is een kleine zelfstandige zonder personeel zonder lange arm. Ik begrijp dit soort scenaristen niet. Het plezier van een plot te bedenken zit hem toch juist in het oplossen van de obstakels die je tegenkomt. Die deus ex machina’s doen je net rond die obstakels lopen. Maar toegegeven, soms neigt het inderdaad naar masochisme.”

Het uiterlijk van Jerome evolueerde doorheen de reeks van een karikaturaal getekende jongeman naar een semirealistische man met enkele stoppeltjes op de kin die een baard voorstellen (uit Jerome K. Jerome Bloks 1: De Dodende Schaduw en deel 18: Een Stukje Paradijs).

 

Met zijn iconische deukhoed, ronde bril en te brede regenjas ziet Jerome er al jaren hetzelfde uit. Hebt u hem zo aangekleed? Of was dit een beslissing van de oorspronkelijke scenarist Makyo?

Dodier: “Jerome was niet de eerste detective die ik heb proberen te lanceren. In al mijn eerste schetsen was elke detective al zo getekend. Ik speelde al een hele tijd om een hedendaags politieverhaal te lanceren. Ik moest alleen nog een originele insteek vinden. Mijn held mocht absoluut geen flik zijn. Of een journalist zoals Kuifje en Rik Ringers. En zo kwam ik op een privédetective uit. Ongelofelijk origineel was dat niet, want Guus Slim was dit ook. Gelukkig heb ik nu meer albums getekend dan mijn grote voorbeeld Maurice Tillieux. (lacht) Een privédetective leek me wel logisch. Hij opereert vaak in de grijze zone en maakt al wat mee. Beroepsmatig komt die meer in aanraking met het politiewerk ter plaatse dan een journalist die toch eerder een schrijvende bureaumens is. Dat klopt toch? Anders wordt het toch belachelijk, of niet soms? Weet jij hoeveel artikelen Rik Ringers heeft gepubliceerd? Het zullen er niet veel zijn. Ik las onlangs dat Kuifje zelfs geen enkel artikel geschreven heeft. Maak hem dan geen journalist, hé!”

 

Wie heeft Jerome zijn uiteindelijke look gegeven? Was dit Makyo of u?

Dodier: “Makyo en ik deelden toen een studio. Dat was gemakkelijk. Onze carrières liepen in het begin heel synchroon. We woonden in elkaars buurt, werkten samen, maakten samen onze eerste stripjes, konden samen beginnen in het weekblad Robbedoes, enzovoort. We zaten elk in de hoek van onze studio, maar we babbelden voortdurend. Er was echt een osmose tussen ons. Makyo is meer scenarist dan ik en ik ben meer tekenaar dan hij. En op het middelpunt van onze perfecties is Jerome K. Jerome Bloks ontstaan. (lacht) Vergeet hier zeker niet (lacht) bij te zetten, je weet nooit of jullie lezers dat serieus zouden nemen. We hebben samen Jerome gecreëerd. Hij moest er wat studentikoos uitzien, dus kozen we voor een rond brilletje en de sportschoenen. Aangezien ik zelf een groot liefhebber ben van de oude film noirs met Robert Mitchum en Humprey Bogart, moest hij een deukhoed en een overjas hebben. En zo hadden we hem.”

 

Ik dacht dat hij oorspronkelijk gebaseerd was op Monsieur Hulot van Jacques Tati. Ook hij heeft net wat te lange benen, een hoed en een overjas. 

Dodier: “Nee, dat is een misverstand dat vaak in interviews terugkomt. Onbewust lijkt hij op Monsieur Hulot, maar meer niet.”

Jerome tussen twee van zijn helden uit het film noir-genre: de acteurs Robert Mitchum en Humphrey Bogart.


Is hij uw ideaalbeeld van een detective?

Dodier: (lacht) “Misschien wel, want Jerome lijkt anatomisch heel erg op mezelf. Het is allemaal zo natuurlijk gekomen. Makyo’s idee was om een mannelijke held te creëren die via een schriftelijke cursus per post zijn detectivediploma probeerde te halen. Al snel kwamen we op een gebrilde student met een voorliefde voor detective-kostuums die absoluut niet pasten bij zijn leeftijd. Zijn sneakers en jeans maakten hem dan net weer wat minder wereldvreemd.”

 

En de Solex? Hoe zijn jullie daar opgekomen?

Dodier: “Ik ben een fietsgek. Haast elke dag trek ik erop uit met mijn elektrische stadsfiets voor een tochtje. We wilden Jerome nog wat extra pigment geven en zo zijn we op die solex gekomen. In de jaren 1980 was dat het dwaaste vervoermiddel dat je kon bedenken. Niemand wou daar toen mee gezien worden. Vandaag is het net weer vintage om er een te hebben. Al snel bleek die Solex voor Jerome even iconisch te zijn als de krakkemikkige zwart-gele Fiat 509 voor Guust Flater. Missie geslaagd.”

In de laatste verhalen zie je Jerome toch vaker in een wagen kruipen. Is een wagen niet praktischer voor uw verhaal? 

Dodier: “Maar nee! Het zijn de omstandigheden die ervoor zorgen dat Jerome in een auto terechtkomt. Het laatste verhaal, Het Mes in de Boom, speelt zich af bij zijn familie in Bergues (in Vlaanderen ook wel Sint-Winoksbergen genoemd, red.). Zijn Solex stond natuurlijk nog driehonderd kilometer verder bij hem thuis in Parijs. En aangezien Jerome geen rijbewijs heeft, moest hij het in Bergues doen met de oude blauwe bromfiets van zijn oom. Jerome zal nooit zijn Solex én zijn overjas dumpen. Nah!”

 

Na al die verhalen blijft Jerome echt een enigma. Het meeste wat we van hem weten, leerden we uit de eerste verhalen die Makyo en Serge Le Tendre hebben geschreven. In uw scenario’s lost u slechts sporadisch iets. Het is precies alsof u een ajuinpeller bent. 

Dodier: “Hoe bedoel je?”

 

In elk verhaal haalt u maar één dunne schil van de ajuin weg. Een volgende schil komt er pas in het volgende verhaal. Elke schil onthult maar een onbenullig aspectje van Jerome. Zo leerden we in één verhaal dat hij graag lang slaapt, in een ander verhaal dat Jerome graag goed ontbijt en in een derde dat hij snel buikpijn heeft als hij te veel eet. Doet u dat doelbewust? Wilt u het mysterie Jerome K. Jerome Bloks zo lang mogelijk intact houden?

Dodier: (stilte) “Ik word hier stil van. Is dat echt zo?”

 

Dodier neemt een hele stapel volledig versleten Nederlandstalige Bloks-albums uit zijn boekenrek en doorbladert snel en doelgericht verschillende delen. Hij gebruikt die doorleefde albums vol post-its als studiemateriaal om zaken te verifiëren. 

 

Dodier: “Wat een interessante opmerking heb je daar gemaakt. Ik had dat helemaal niet door, maar het klopt. Ik ontdek hier mezelf in.”

 

Jerome is de held van de reeks. Meer nog, de enige held! Het is toch logisch dat de lezer die held beter wil leren kennen? 

Dodier: “Jerome is inderdaad de motor van de strip. Hij geeft zijn persoonlijkheid aan de strip. Dat is juist. Maar ik schrijf detectiveverhalen, vol drama, suspens en intrige. Het is me altijd om die plot te doen. In die opzet heb ik niet de tijd en ruimte om de persoonlijkheid van Jerome te ontrafelen. En eerlijk, ik zie dat ook totaal niet zitten. (stilte) Ik heb echt niet meer plaats om Jerome uit te spitten. Het verhaal gaat voor, boven alles. Enkel een kleine zotternij kan erin komen.” 

 

Hoe komt u op die spitante details? 

Dodier: (stilte) “Dat is niet moeilijk. Ik kan zelf moeilijk uit mijn bed, ik hou zelf van een perfect ontbijt en over buikpijn weet ik alles. Je moet het niet te ver zoeken. Ik bén Jerome K. Jerome Bloks. (lacht) Bij elk nieuw verhaal kom ik wel met iets nieuws. En als het me even niet uitkomt, herhaal ik een oude ‘onthulling’.”

 

Wat doorheen de albums een paar keer terugkomt, is bijvoorbeeld Jeromes extreme alertheid voor tetanus. 

Dodier: “Ook dat is autobiografisch, ik ben daar echt bang voor. Als ik weer eens val met mijn fiets, is dat het eerste waar ik aan denk. Gelukkig ben ik gevaccineerd. Je ziet dat ik mijn inspiratie voor de fratsen van Jerome niet ver moet zoeken. Eigenlijk is die vereenzelviging gemakkelijk. Als ik vastzit met een bepaalde scène moet ik maar gewoon denken wat ik zelf zou doen in een dergelijke situatie.”

 

Er zijn toch ook tegenstellingen. Jerome is eerder een stil type. U praat er behoorlijk op los. 

Dodier: “Dat is een momentopname. (lacht) Maar het klopt dat Jerome geen babbelaar is. Je moet er eens op letten hoe weinig hij zelf aan het woord is. Jerome is een luisteraar. Dat maakt hem net een goede detective. Maar als hij dan eens zijn mond opendoet, wordt het vaak verkeerd begrepen. Daardoor is Jerome vaak onbedoeld grappig. Het is een bizarre jongen die wat gesloten overkomt.”

 

Toch is het moeilijk om niet van Jerome K. Jerome Bloks te houden. 

Dodier: “Gelukkig maar! (lacht) Wat me steeds opvalt, is dat Jerome heel erg in de smaak valt bij mijn lezeressen. Zij herkennen zich ook enorm in Babette.”

 

Over Babette gesproken. Als je alle terugkerende zaken, feiten en uitspraken overloopt, komt het feit dat Babette kinderen wil toch wel het vaakst terug. 

Dodier: “Dat is toch maar in een paar albums?”

 

Nee, toch niet. Eerst wou ze haar beroep van stewardess opgeven om een normaler leven te leiden, maar in de laatste albums komt haar kinderwens toch vier of vijf keer terug.

Dodier: “Oh, zoveel?! Het lijkt me toch een logische evolutie in hun relatie. Bovendien zorgt dit voor een humoristische noot met een onbegrijpende, wat tactloze Jerome.”

Begin jaren 1980 was het voor een stripheld in het weekblad Robbedoes geen optie om het bed met een vrouw te delen. Babette is Jeromes vriendin, en dat is dat. Verschillende signalen van Babs gaan trouwens sowieso aan de verstrooide en preutse detective voorbij. In modernere tijden is de band tussen de twee duidelijk een geconsumeerde relatie (uit Jerome K. Jerome Bloks 2: De Papieren Droom en deel 19: Verkeerd Verbonden).

 

In het eerste deel, De Dodende Schaduw, ontdekten we dat Babette en Jerome elkaar leerden kennen op de paardenmolen in het park. Jerome zat altijd in de politiewagen en Babette altijd in het vliegtuigje.

Dodier: (lacht) “Dat was een geweldige vondst van Makyo!”

 

Inderdaad. Heeft de uitgever u nooit gepusht om uit commerciële overwegingen de jeugdjaren van Jerome en Babette verder uit te werken? (stilte) Of straffer nog, is er ooit sprake van geweest om hiervan een spin-off met een andere tekenaar van te maken? 

Dodier: “Nee, ik hou daar niet van. Ik ben nogal gehecht aan mijn universum.”

 

In Het Mes in de Boom voerde u via een flashback toch een jonge Jerome op? 

Dodier: “Hm, eerst en vooral wil ik hier benadrukken dat mijn uitgever me altijd volledig met rust heeft gelaten. Hij heeft me nooit iets opgelegd om God weet welke reden dan ook. Ik heb gewoon een superuitgever! Voorts moet je weten dat ik altijd heel veel moeite heb met het vinden van een geschikte plot. Om een scenario te schrijven, heb ik altijd vier maanden nodig. Het is gewoon zo. Al vijfentwintig jaar duurt dat bij mij vier volle maanden. Nooit drie en nooit vijf. Als ik op een dag een geniaal idee vind waar de jeugd van Jerome centraal staat, ga ik dat onmiddellijk uitwerken. Ideeën moeten me komen toewaaien. Gelukkig doen ze dat ook. (lacht) Soms vind ik weken niets en dan is er plots iets dat me bevalt. Als ik me dwing om iets te vinden over bijvoorbeeld de jonge Jerome, dan blokkeer ik helemaal. Ik probeer dat proces nooit te forceren. Het enige recente idee wat ik had over zijn jeugd, was de anekdote van het zakmes dat Jerome in die boomholte verstopt. Ik was er wel blij mee. Dat mes legt een van de ultieme drijfveren van Jerome bloot. Hij had toen voor de enigste keer in zijn leven gelogen tegen een vriend. En dat wou hij na al die jaren absoluut rechtzetten. Die leugen was de rechtstreekse aanleiding voor Jerome K. Jerome Bloks om zijn leven in dienst te stellen van de waarheid.”

 

Ik wil nog even terugkomen op dat beeld van die ajuinpeller. Niet alleen de persoonlijkheid van Jerome blijft gesloten. U doet ook weinig of niets met zijn familiale geschiedenis. Neem nu Jeromes ouders. In het eerste deel vernemen we dat zijn moeder is gestorven in een auto-ongeluk. U suggereert zelfs zelfmoord. Jeromes Engelse vader leeft nog, maar speelt geen rol van betekenis. Ook Babettes moeder is gestorven. Haar vader is na één gastoptreden weer van het toneel verdwenen. 

Dodier: “Ook hier geldt hetzelfde: hun geschiedenis is wat ze is. Ik wil daar niet doelbewust in verder graven. Als er een familiaal georiënteerd idee voorbijkomt dat ik volwaardig kan uitwerken, dan zal ik het wel doen. Anders niet.”

 

De officiële naam van Babette is Elisabeth Kalougine. Die achternaam klonk me altijd Afrikaans en plots blijkt haar vader uit het Oostblok te komen. 

Dodier: “Ah? Kalougine klonk me nochtans Pools, Russisch of alleszins van het Oostblok. Vreemd.”

 

Het valt op dat elk Bloks-album zich afspeelt in enkele dagen. Uw strips zijn gebeiteld in het nu en heel lineair verteld. Er zijn nauwelijks tijdsprongen, flashbacks, of andere toestanden. Waarom eigenlijk?

Dodier: “Ik maak het mezelf graag moeilijk. Ik heb een hekel aan tekstkaders met een voice-over waarin je het verleden uitlegt. Ik wil alles tonen met mijn tekeningen. Elk verhaal speelt zich vandaag en dus nu af. Slechts zelden werk ik met een flashback zoals in De Kluizenaar waarin je de jongen de scheiding van zijn ouders opnieuw ziet beleven. Ik vind het altijd moeilijk om dergelijke scènes geloofwaardig in een verhaal in te bouwen. Net daarom koos ik ervoor om Babettes vader plots te laten opduiken. Babette wou echt niet van die man weten en een geschokte Jerome snapte het allemaal niet. Die dubbele confrontatie kwam veel harder binnen dan een mogelijke flashback van wat ze als kind allemaal zou hebben meegemaakt. Het heden is veel sterker dan het verleden.”

In de meeste verhalen vormen de straten van Parijs het speelveld voor de avonturen van de jonge privédetective. Komische intermezzo’s wisselen moeiteloos af met de broodnodige suspense (uit Jerome K. Jerome Bloks 5: De Regel van Drie).

 

In tegenstelling tot stewardess Babette is Jerome extreem honkvast. Op een kleine uitstap naar Londen na spelen alle verhalen zich af in Frankrijk. Waarom eigenlijk?

dodier: “De enige reden waarom Jerome in Frankrijk blijft, is omdat ik dat land het beste ken. Zo simpel kan het zijn. In Londen ben ik zelfs nog nooit geweest. Ik praat enkel over zaken die ik ken. Het geeft geen zin om een verhaal over spionage te maken. Ik ken geen spion. Dus dat schiet niet op. In Jerome K. Jerome Bloks komt ook nauwelijks een politicus voor. Ik doe niet aan politiek en begrijp er niets van. Ik zou alleen maar onzin uitkramen. Hetzelfde voor sport. Ook daar ken ik helemaal niets van. De zwarte priester Arthur mag dan wel een bokser zijn, ik zal hem nooit een wedstrijd laten boksen. Ik weet daar niets over. Ik ontwijk alles waar ik me niet thuis in voel. Maar mijn verleden als postbode (Dodier was een vroege schoolverlater die alleen maar wou tekenen. Omdat er toch wat geld op de plank moest komen, werd hij hulppostbode. Dat had tevens het voordeel dat hij vroeg thuis was om te kunnen tekenen, red.) heeft me wel een serieuze portie mensenkennis opgeleverd. Ik zag, hoorde en kende na verloop van tijd veel familiegeheimen. Die menselijke problematiek is nu mijn sterkte als stripscenarist.”

 

Jerome en Babette wonen in Parijs. Was dat een commerciële optie?

Dodier: “Nee. We kozen onmiddellijk om de avonturen van Jerome K. Jerome Bloks in Parijs te situeren omdat daar het hoogste aantal lijken in de kast zit. Dergelijke mysteries kom je hier in Duinkerke gewoon niet tegen. Als hier toch iets zou gebeuren, biedt dat ene mysterie niet genoeg gespreksstof voor zesentwintig albums.”

 

Nochtans typeert u Jerome als een typische wijkdetective. 

Dodier: “Een wijk of arrondissement in Parijs telt al snel een miljoen inwoners. Daar kan je al iets mee doen. (lacht) Dus Parijs was voor ons een logische stap. Duinkerke is me te klein als actieterrein.”

In het eerste verhaal had Jerome nog de manie om zijn appartement enkel via het venster binnen te komen. Dodiers foto’s van daken in Parijs kwamen achteraf van pas om Jean-Pierre Gibrat te helpen voor zijn Vrije Vucht-tweeluik Elke Raaf Pikt (uit Jerome K. Jerome Bloks 13: Het Pact).


Ik volg u niet helemaal. Ze komen van Hollywood om hier een paar straten verder de bejubelde kaskraker Dunkirk te filmen. Amper een kilometer verder ligt de wijk Rosendaël waar zich het avontuur Rozendal van Theodoor Cleysters afspeelt. In uw buurt bulkt het van de verhalen! 

Dodier: “Ik weet het. De grootvader van Frank Le Gall woont in Rosendaël. Ik heb al vaak geprobeerd om eens een echt lokale Bloks te schrijven, maar om een of andere reden lukt het me niet. Het was mijn oprechte bedoeling om Het Mes in de Boom in de Duinkerkse regio te situeren. Er was geen enkele reden waarom het me niet zou lukken, maar plots kwam ik weer uit in Bergues. Dat kleine vestingstadje straalt zoveel charme en mysterie uit dat het verhaal er gewoon sterker van werd. Bovendien is het amper tien kilometer van hier. Dat is toch ook lokaal?”

 

En ze hebben er ook de bekende film Bienvenue chez les Ch’tis opgenomen. Kom, ’t is al goed.

Dodier: (lacht) “U bent te goed.”

 

Ander onderwerp. Komt er een revolutie aan in uw verhalen? Op het einde van Aïna veranderde Jerome zijn vergulde plakkaat aan zijn huis. Op het nieuwe bordje werd Babette officieel toegevoegd als partner-detective. Gaan ze vanaf nu verder optreden als een duo? 

Dodier: “Nee, dat was gewoon een dwaas mopje. Er gebeuren wel meer dingen die je niet serieus moet nemen. In het begin lieten we Jerome geluidsopnames van sirenes verzamelen. Nooit ben ik daarop teruggekomen. In Zelda liep er plots een kat rond bij hem thuis. Een deel later was ze weg. Die dingen gebeuren in strips, zelfs in een realistische reeks als Jerome K. Jerome Bloks.”

 

Over katten gesproken. In Jerome bulkt het van de honden. Er is nauwelijks een kat te zien. Bent u een hondenmens?

Dodier: “Hm, ik houd honden altijd in de gaten. Als postbode ben ik immers driemaal gebeten door die mormels. Als expert kan ik wel zeggen dat honden een sterkere indruk op me nalaten dan katten. (lacht) Een kat voegt ook weinig toe aan een verhaal. Meer nog, ze trekt er zich geen zier van aan. Een kat slaapt, kijkt op en verdwijnt. En geen mens kraait ernaar. Een hond is wel nuttig voor een scenarist. Ik heb net een pagina afgewerkt waarop twee dobermanns je aankijken. Die beesten voegen echt wel iets toe aan het verhaal. Ook de grote witte hond die Jerome en Babette meegenomen hebben na de zelfmoord van de kluizenaar blijft nuttig. Om praktische redenen hadden ze hem nadien achtergelaten bij de familie in Bergues — zo’n hond past niet in het kleine Parijse appartementje — maar ik kon hem in Het Mes in de Boom wel gebruiken. Nee, ik ben geen kattenmens. Ik heb het ook altijd moeilijk om die beesten te tekenen. Laat Frank Pé dat maar doen.” (lacht)

Een hond met een functie (uit Jerome K. Jerome Bloks 24: De Kluizenaar).


Wat me na het herlezen van de hele reeks opviel, is dat u zichzelf nooit herhaalt. Elk van de zesentwintig verhalen is anders. 

Dodier: “Dank je wel. Daar ben ik heel blij mee. Dat is ook de reden waarom ik geen terugkerende boef wil. (lacht)Ik zoek niet maniakaal naar een originele invalshoek. Maar door mijn manier van schrijven, is de kans groter dat het een uniek verhaal wordt. Als ik het woordje ‘Einde’ op mijn laatste plaat teken, heb ik geen enkel idee over de plot van het volgende verhaal. Als ik teken, teken ik. Het lukt me dan echt niet om mijn hersenen op schrijversmodus te zetten. Dus na elk einde ben ik technisch werkloos. En dan begin ik te denken. Ik overloop opnieuw mijn oude ideeënboekjes die ik nog had van het vorige album. Ik schrap alle ideeën die ik al gebruikt heb. Wat overblijft laat ik rijpen of zelfs gisten in mijn hoofd. Na een tijdje drijft er wel een nieuw bruikbaar hoofdthema voor de strip boven. En dan begint het. Eenmaal mijn hersenen opgewarmd zijn, komen er nieuwe vondsten bij die ik dan noteer in mijn boekje. Sommige gebruik ik, de rest bewaar ik voor een volgend album. Op die manier overkomt het me zelden dat een strip een doorslagje is van een oud album. Een andere — minder zwaarwichtige — reden is dat ik een geheugen heb als een zeef.” (lacht) 

 

Dat betwijfel ik toch. Uw verhalen kloppen als een bus. Er zitten geen fouten in. En zoals u zelf al aanhaalde, hebt u nooit een deus ex machina nodig om een of andere plotwending te verklaren. Het klopt gewoon. Dat vraagt volgens mij veel kneedwerk. Hoe vaak herwerkt u uw scenario’s? 

Dodier: “Daar zeg je wat. Elk scenario bevat een dikke honderd handgeschreven pagina’s. Als ik genoeg ideeën heb in mijn boekje, begin ik eraan. De eerste versie schrijf ik met een blauwe balpen. Ik blijf schrijven aan het verhaal tot ik me verveel. En dan stop ik. Dan neem ik mijn zwarte balpen en doe ik verder met het verhaal, maar ga er een heel andere richting mee uit. Meestal amuseer ik me daar weer een goede week mee tot dat verhaal me opnieuw begint te vervelen. En dan stop ik weer. Als ik me verveel, ben ik zeker dat mijn lezer zich ook gaat vervelen. Om dat tegen te gaan, neem ik mijn rode balpen. Vervolgens neem ik ergens in het blauwe of zwarte verhaal een totaal nieuwe afslag tot ik me weer vastrijd of verveel. Hierna gebeurt er iets heel vreemds. Ik herlees alles en dan zie ik opeens dat een stukje van bijvoorbeeld de derde versie compatibel is met iets van de eerste versie. En boem! Ik heb een vierde idee. En meestal is dit idee de kapstok waaraan ik een heel album kan ophangen. Ik ben er! Mijn manier van schrijven kan je dus samenvatten als een maand gedeprimeerd zoeken en krabbelen. Vervolgens wat knutselen om plots het licht te zien. Drie volle seconden lang ben ik dan de koning van de wereld. Eindelijk ben ik uit die technische werkloosheid geraakt! (lacht) Dat idee is vaak gewoon geniaal in zijn eenvoud. De vierde seconde sla ik me al op mijn voorhoofd hoe het komt dat ik deze parel niet eerder heb ontdekt. Het strafste is dat het me echt niet lukt om dat hele proces te versnellen. Ik heb dat wekenlange gezwoeg nodig.”

 

Is er dan niemand om u te helpen in dat hele proces? Iemand bij wie u uw ideeën kunt aftoetsen?

Dodier: “Nee. Wie zou ik daarmee moeten lastigvallen? Ik ben toch het best geplaatst, want ik ben zeven dagen op zeven, vierentwintig op vierentwintig uur met dat verhaal bezig. Gelukkig is Jerome K. Jerome Bloks geen werk voor mij. Bovendien ben ik mijn eigen ergste vijand. Er is niemand zo veeleisend voor mij als ikzelf. Een ander zou al snel zeggen dat het een prima idee is, zelfs al is het maar voor 90% af. Maar ik blijf zwoegen en zoeken tot ik dat ene eurekamoment meemaak.”

 

Hebt u nooit een beter idee gehad terwijl u al aan het tekenen bent? 

Dodier: “Nee, nog nooit. Als ik teken, teken ik. Mijn teken- en schrijfhersenen zijn volledig van elkaar gescheiden. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar. Bovendien overvallen geniale ideeën me niet. Ik moet ervoor zwoegen. Pas door het mengen van de blauwe, zwarte en rode tekst ontstaat die ene magische fonkel.”

 

Werkt u daarna het verhaal uit tot het kleinste detail? 

Dodier: “Eenmaal ik mijn idee heb, schrijf ik dit neer. Meestal is die plot samen te vatten in één of twee zinnen. Vervolgens ga ik aan de slag. Ik herbegin volledig met het grote idee in mijn achterhoofd. Dat is dan echt enthousiast schrijven. Ik zit haast op een wolk. Voor ik het weet, heb ik een schrift met honderd commercieel geruite A4-pagina’s volgeschreven. Dat is ongeveer wat ik nodig heb om zesenveertig of tweeënvijftig bladzijden te vullen. Het nieuwe album zal zelfs achtenzestig pagina’s dik zijn, gewoon omdat het verhaal het nodig heeft. Maar omdat mijn teksten niet direct goed zitten, krabbel ik gemakkelijk vier of vijf van die schriften volledig vol. Echt lastig vind ik dat schrijven niet. Het verhaal gedragen door dat grote idee zit al gebeiteld in mijn hoofd. Vervolgens zit ik achter de computer en typ de finale versie. Op dat moment begin ik ook alles te verdelen in prenten en de dialogen uit te werken. En dan krijg je zoiets (toont een beduimelde werkbundel van pakweg honderd pagina’s op elkaar volgende tekst in lettergrootte 18, red.). Pagina per pagina werk ik dan uit. Standaard begin ik elke pagina met acht prenten, vaak meer, zelden minder. Ik ben geen fan van een grote tekening om het blad te vullen. In die lege prenten schrijf ik dan de dialogen. De schetsen volgen later wel. Aangezien ik zelf de tekenaar ben, is het niet nodig dat ik die nu al uitwerk. Ik zie die tekeningen op dat moment al voor me. Het hele proces neemt, zoals ik al zei, vier maanden in beslag.”

 

Straf! Elk verhaal heeft een katalysator nodig. Het viel me op dat dit bij Jerome K. Jerome Bloks heel vaak oudere personages zijn zoals de schrijfster Marguerite Dumas, de bazige moeder van Felix, Babettes vader, de kluizenaar, enzovoort. Is dat doelbewust?

Dodier: “Wat zeg je nu? (neemt opnieuw de hele stapel Nederlandstalige Jerome K. Jerome Bloks-albums vast en overloopt snel elke cover, red.). Inderdaad oud, Aïna is jong, oud, oud, oud, tussen de twee, de huurmoordenaar is oud, oud. Ha, het meisje is jong. De gravin weer oud,... Nee maar, dat valt me nu ook op. Ik heb daar nooit bij stilgestaan. In het nieuwe album dat in oktober in het Frans verschijnt, is het ook weer een oud besje.”

De cover van De Marionet ligt toevallig bovenaan de stapel.

Dat vind ik uw beste album. 

Dodier: “Ik ook! En weet je waarom? Ik heb heel dat verhaal geschreven van A tot Z en ikzelf weet na al die jaren niet of het meisje nu een mythomane is of niet. Het allerlaatste prentje brengt me nog steeds in de war. Er valt geen speld tussen te krijgen in dit verhaal. Alles klopt, maar toch weet ik, als auteur, niet of ze de waarheid spreekt. In het begin van het verhaal schrijf ik vanuit het standpunt van Jerome en geloof ik zijn verhaal. Vervolgens komt Babettes visie en geloof ik haar weer. De personages doen je vervolgens alle kanten uitgaan. De Marionet is echt mijn favoriete deel. En blijkbaar ook die van jou. Zo zie je maar. (lacht) De uitgever was er in eerste instantie nochtans niet voor te vinden. Hij wou dat ik startte met het slotprentje, maar daardoor veranderde de toon van het hele verhaal. De lezer zou zich het hele verhaal hebben afgevraagd of ze een mythomane was of niet. Nu komt die vraag je net voor het dichtslaan van het album koudweg overvallen.”

 

Ik heb de indruk dat uw verhalen steeds harder en harder worden. In het begin moest Jerome nog een diefstal van wat roomsoezen oplossen of de moord op een kanarie. In de latere verhalen hebben we het al over huurmoordenaars, slavernij of zwaar familiaal geweld. 

Dodier: “Het verhaal van die kanarie begint banaal, maar de ontwikkeling ervan is toch zware kost? Dat zwaarwichtige zit nu eenmaal in mijn natuur. Mijn onderwerpen worden inderdaad somberder, maar ik compenseer dat met de lichtvoetigheid van Jerome zelf. Zo is er weer een evenwicht. Ik hoop echt dat de personages zelf alles nog verteerbaar maken.”

 

Een buitenbeentje vind ik het album Een Baby op de Vlucht. De toon is precies anders. Op het einde zag ik dat Makyo u had bijgestaan met het scenario. Hoe kwam dat?

Dodier: “Dat klopt. Op dat moment zat ik in een moeilijke periode in mijn leven. Ik had de pitch gevonden, maar moest het verhaal nog decouperen en de dialogen schrijven. Maar dat lukte me toen echt niet. Makyo nodigde me uit in zijn boerderij en in amper veertien dagen hebben we samen het verhaal afgewerkt. Het was Makyo’s idee om die twee opvallende moordenaars erin te stoppen. Je voelt inderdaad dat de toon anders is. Het is allemaal wat meer doorspekt met fantasie en wat karikaturaler.”

De entourage van Jerome breidt zich doorheen de reeks gestadig uit met kleurrijke figuren. Van links naar rechts in wijzerzin: mevrouw Seif El Din en haar man Burhan (de lokale kruidenier), René (de postbode), mevrouw Rose (de conciërge) en madame Zelda (de helderziende onderbuurvrouw) (uit Jerome K. Jerome Bloks 16: De Brief).


Jerome woont en leeft in het multiculturele Parijs. Zijn beste vrienden zijn Arthur en Burhan, respectievelijk een zwarte priester en een toegewijde Arabische kruidenier. Is dat uw ideale wereld of geeft u de wereld gewoon weer zoals hij is? 

Dodier: “Maar zo is het toch? Ik toon de wereld zoals hij is. Ik vind dat we in een geweldige tijd en omgeving leven. Ik ben er zo gelukkig in. Zelfs vandaag, nu heel Frankrijk op stelten staat (in volle gele hesjes-periode, red.), moet je toch eerlijk zeggen dat het hier aangenaam leven is. Het draait toch?”

 

Mij hoort u niet klagen. Ik wil mijn vraag nog wat verfijnen. Wilt u niet koste wat het kost elk cliché ontwijken? Jerome heeft een zwarte priester als vriend, maar die is én een boksende motorrijder én een zware adept van het sacrament van de biecht. Je hebt dus een diehard boksende zwarte priester. Is dat niet te ideaal waardoor het weer karikaturaal wordt? Is dit er niet wat over? 

Dodier: “Ik vind van niet. Arthur is gewoon het toonbeeld van hoe complex de wereld is. Ik had absoluut geen zin om van Arthur een jaren 1950-priester te maken die wat wollig of net heel bestraffend neerkijkt op zijn gelovigen. Mijn Arthur is echt. Ook Burhan mag er zijn, ondanks zijn wat speciaal karakter. Om nog maar over Babette te spreken. Zij is geen bimbo, maar een vrouw van vlees en bloed. Ik koos voor echtheid.”

 

Met Jerome K. Jerome Bloks bestrijkt u een heel arsenaal van humor. U hebt wat running jokes, wat slapstick en wat onnozelheden zoals een hond die u Taxi hebt genoemd. Woordgrappen en private jokes vind ik niet terug. Alhoewel, in het eerste deel zag ik nog ergens een graffiti van Makyo Le Tendre. 

Dodier: “Dat was een jeugdzonde. Ik vermijd dat vandaag volledig. En van die woordspelletjes moet ik ook niet weten.”

 

Wat ik wel terugvond, waren verdoken hommages aan andere tekenaars. De scène uit Het Pact, waarin de crimineel op de arm van een werfkraan staat in een geel licht, doet me onmiddellijk denken aan de iconische Olrik-scène uit Het Gele Teken. Was dit zo bedoeld? 

Dodier: “Nee, helemaal niet. Ik ben zelfs geen fan van die reeks. Ik hou wel van de tekeningen van Jacobs, maar ik krijg het zuur van al die lappen tekst. Ik ben een Robbedoes-man. Geef mij maar Guust Flater, Guus Slim en de andere komische reeksen. Alles wat te serieus was, las ik niet. Van de realistische reeksen kan ik enkel Blueberry smaken.”

 

Tweede poging dan maar. Op de titelpagina van deel 8, In de Naam van de Vader, zie je Jerome op het strand lopen, begeleid door een vlucht meeuwen. De iconische tekening van Hugo Pratt of de even geweldige variant van Didier Comès lijken nu echt niet ver.

Dodier: “Ook hier sla je de plank mis. Mijn inspiratie heb ik recht voor me gevonden. Kijk eens voor je. Wat zie je? (Dodiers tekentafel staat op een meter van het raam. Hij kijkt recht uit op het strand en de Noordzee, red.). Echt moeilijk was het niet om dit te tekenen. Die meeuwen vliegen hier gewoon voorbij. Ik ga niet op zoek naar grafische voorbeelden als de realiteit zoveel sterker is. Ik heb mijn fiets, mijn fototoestel, mijn tekentafel en mijn kritisch oog. Dat is alles wat ik nodig heb om een tekening te kunnen maken. Mocht ik nu een sf-strip of een western tekenen, was ik verplicht om me te documenteren. Erger nog, dan moest ik me baseren op wat al ooit eens is gemaakt. In mijn subgenre van realistische, lokale politiestrips kan ik zelf alles bepalen. Speelt het verhaal zich af in Parijs, dan neem ik de trein en maak ik weer twee- à drie-duizend foto’s. Op basis van die foto’s teken ik mijn decors. Realistischer kan niet. (Het hele proces staat met massa’s voorbeelden uitgelegd op de promotionele cd-rom die bij de eerste druk van deel 18, Een Stukje Paradijs, zat. De foto’s van de berghut werden genomen door Felix Meynet. Als bedanking kreeg de hoofdfiguur zijn naam, red.).”

Fragmenten uit de making of-dvd die bij de eerste druk van Jerome K. Jerome Bloks 18: Een Stukje Paradijs zat.


 

Wat ik me afvraag is of u vooraf al weet vanuit welk gezichtspunt u de foto moet nemen. Schetst u dit alvorens u op fototocht vertrekt? 

Dodier: “Nee, ieder hoekje en kantje fotografeer ik vanuit oog-, borst- en heuphoogte. Eenmaal thuis maak ik dan de definitieve selectie. Een Google Maps is me veel te beperkend.”

 

Met uw manier van werken kan het bijna niet anders of het huis van Jerome K. Jerome Bloks bestaat echt. Waar staat het precies? 

Dodier: (lacht) “Het staat in het achttiende arrondissement van Parijs. Ergens achter het stadhuis bergop richting Montmartre. De naam van de straat ben ik nu net eventjes kwijt. (lacht) Maar ik zou er zo blindelings naartoe kunnen wandelen. Om Babettes huis te zien, moet je dan weer even bergaf gaan.”

 

Ik ga nog één hommagepoging wagen. Dat bent u toch? 

Dodier: “Ja, deze heb je goed. Ik heb me hier gebaseerd op een oude foto van mij en mijn dochtertje.”

Zelfportretje uit Jerome K. Jerome Bloks 21: Vluchtmisdrijf.


Een van de running jokes zijn de rijlessen die Jerome volgt. Sinds deel 8 probeert hij zijn rijbewijs te halen. We zijn nu bijna negentien delen verder en de detective kan nog steeds niet rijden. Jerome lijkt me toch wijzer en ouder geworden te zijn. Is hij in uw ogen verouderd sinds het eerste deel? 

Dodier: “Dat is een ambigue vraag. Jerome, Babette en de rest zijn voor mij nog altijd even oud als twintig, vijfentwintig albums geleden. Maar de wereld rond hen is wel veranderd. Mijn serie lijdt aan het Buck Danny-complex. Die man ziet er nog even kwiek uit als toen hij meevocht in de Korea-oorlog. (lacht) De technologie, de wagens, de mensen, de criminele feiten,... die zijn wel een exacte weergave van de tijd. Ik sta daar op, ik wil geen historische strip maken. Dat is ook de reden waarom ik, op twee tweeluiken na, afgeronde verhalen teken. Je zal mij nooit een cyclus van pakweg zes albums zien tekenen, want dan moet ik de tijd bevriezen en dat wil ik niet.”

 

Jerome K. Jerome Bloks is een realistische stripreeks die ondanks het feit dat de setting van de eerste delen al tientallen jaar oud zijn, verbazend actueel blijft. Dat gevoel heb ik helemaal niet met uw andere reeks Gully. Die is puur fantasie, maar toen ik ze vorige week herlas, voelde ze me verouderd aan. Hoe komt dat?

Dodier: “Ah ja? Ik denk dat dit net komt omdat de tekeningen humoristisch getekend zijn. Ik was toen zwaar beïnvloed door de klassieke meesters Peyo, Uderzo en Franquin. Vandaag tekenen de vaandeldragers van de humorstrips in een veel modernere stijl. Gully past daar niet meer tussen. Ik voel me trouwens meer een realistische tekenaar dan een karikaturale. Toen ik realistisch begon te tekenen, was dat een bevrijding. Eindelijk werd ik door niets of niemand meer beïnvloed. Waarom heeft elk personage in Gully een grote neus? Dat had toch geen zin! Ik volgde daar toen clichématig de bestaande voorbeelden. Zo inspiratieloos... Door de opzet van Jerome K. Jerome Bloks kan ik nu elk cliché vermijden. En dat doe ik ook!”

 

Hebt u nooit zin om opnieuw een karikaturale reeks te tekenen, maar dan zonder invloeden? 

Dodier: “Nee, ik amuseer me meer dan ooit met mijn detective.”

Tussen 1985 en 1990 verschenen vijf albums van de komische fantasyreeks Gully op scenario van Makyo. In 2008 verscheen een comebackalbum dat flopte en niet eens vertaald raakte.

 

Tijd voor een fait divers-vraagje. Als de reeks Jerome K. Jerome Bloks zou moeten eindigen, wat zou u nog absoluut kwijt willen in dat deeltje. 

Dodier: “Het huwelijk van Babette en Jerome! Daarvóór zullen zij nooit trouwen. Maar voor alle duidelijkheid: ik heb helemaal geen haast en zin om nu al te stoppen met de reeks. Ik heb nu zesentwintig albums getekend in zevenendertig jaar. Ik ben er nu tweeënzestig. Aan dat tempo haal ik net nog de vijftig albums.” (lacht)

 

In deel 12, De Schuilplaats, rijden Babette en Jerome met hun 2pk’tje richting Mont Saint-Michel. Hun tocht erheen kon zo weggelopen zijn uit Mooie Zomers, de cultreeks van Zidrou en Jordi Lafebre. 

Dodier: “Jordi is een geweldige tekenaar, maar die strip van hem heb ik nog niet gelezen. Ik heb er wel enkele pagina's van gezien in een magazine. Heel straf. Wat het concept betreft, denk ik dat je het hier te ver zoekt. Iedereen maakt zulke reisverhalen mee. Dat is een soort gemeenschappelijke geschiedenis die elke reiziger deelt met elkaar. Belangrijk is wel dat ik eerder was met mijn reisverhaal. Met welke wagen rijden ze?”

 

Een Renault 4.

Dodier: “Dat is toch al geen 2pk.” (lacht) 

 

Voor mij zou Jerome K. Jerome Bloks een Belgische stripreeks kunnen zijn. Het is soms wat surreëel en uw hoofdfiguur is me te bescheiden om in Parijs te wonen. 

Dodier: “Dat zou weleens waar kunnen zijn. Als ik mijn hoofd uit het venster steek en naar rechts kijk, zie ik De Panne, Koksijde en jullie volgebouwde kust liggen. We zijn dus dichte buren. En wie naast de hond slaapt, vangt zijn vlooien. Het eerder bescheidene heb ik zeker en vast meegekregen van mijn ouders die hier ook in de buurt woonden. Ik kwam uit een simpel arbeidersgezin en er was geen enkele reden om hoog van de toren te blazen. Vandaag heb ik het enorme geluk om in een appartement te wonen op de zeedijk mét een prachtig zeezicht. Dat is dankzij de strips, maar ik zal nooit vergeten waar ik vandaan kom. Het is heus nog niet zo lang geleden dat ik postbode was.”

 

Hoe bent u eigenlijk in aanraking gekomen met strips?

Dodier: “Financieel hadden we het niet zo breed, maar ik was heel goed in knikkeren. Ik slaagde er steeds in om al de knikkers van mijn vrienden te winnen en dan liep ik terug naar huis met uitpuilende broekzakken. Ik was de knikkerkampioen! (lacht) Na een tijdje werd het steeds moeilijker om nog tegenspelers te vinden... maar mijn geluk zat in een klein hoekje. Mijn klasgenootjes van de lagere school konden misschien iets minder goed knikkeren, maar zij hadden thuis wel Pepito. Dat kostte toen vijftig oude Franse franc en ik ruilde mijn gewonnen knikkers voor die oude striptijdschriften. Zo wilden en konden ze weer met me knikkeren én leerde ik mijn eerste strips lezen. Een mooie tijd!”

 

De avonturen van de Ch’tis indachtig, vraag ik me af of u in België meer geapprecieerd bent dan pakweg in het zuiden van Frankrijk.

Dodier: “Ik denk het niet. Aan de andere kant is het wel heel moeilijk om niet gewaardeerd te worden in België. Jullie Belgen zijn nog steeds stapelgek op strips. In Frankrijk ligt dat al wat anders. Ik word ook opvallend vaak herkend als ik door Brussel flaneer. In Parijs ben ik een grote onbekende. Hoewel ik in België heel veel liefde voor de reeks Jerome K. Jerome Bloks voel, denk ik toch dat het maar een — weliswaar positieve — indruk is. Waarschijnlijk zijn de Fransen gewoon wat discreter. Ik verkoop ook meer in Frankrijk dan in België, maar dat zou ook kunnen omdat er gewoon meer Fransen zijn, maar ik beken dat ik heel graag naar het hartelijke België reis. Ach, ik ben een kind van beide landen. Mijn moeder had Belgische roots en karakterieel ben ik alleszins meer Belg dan Parijzenaar.” (lacht)

 

Laten we het even over de tekeningen hebben. Ik ben gek op uw tekstloze pagina’s. Die hakken er bij mij altijd in. Hebt u zich hiervoor gebaseerd op manga’s? 

Dodier: “Hoe bedoel je?”

 

Elke actie, hoe klein ook, krijgt op die pagina’s een eigen prent. Net zoals in de meeste manga’s speelt u zo met het aspect tijd. 

Dodier: “Ik ben geen mangaka, verre van. We hebben het hier al voornamelijk gehad over het scenario, maar je mag echter niet uit het oog verliezen dat ik bovenal een tekenaar ben. Overtuigende tekeningen zijn voor mij de basisvereiste van een goede strip. Als ik een scenario schrijf, probeer ik dialogen te vermijden. Ik ben geen babbelaar. Ik zei je al dat ik het op mijn heupen krijg van tekstblokken en grote lappen tekst. In mijn allereerste scenario, deel 4, De Schaduw van het Verleden, had ik het verhaal fout ingedeeld en moest ik op een van de laatste pagina’s nog massa’s tekst kwijt. Die fout heb ik sindsdien niet meer gemaakt. Een goede strip, bedoeld voor een groot publiek, zou je eigenlijk moeten kunnen begrijpen zonder dat je de tekstballonnen leest. Als ik een verhaal helemaal heb uitgeschetst, ga ik er nog eens doorheen zonder iets te lezen. Als het me niet boeit of als ik het niet begrijp, heb ik gefaald en moet ik het herwerken. Dat is ook de reden waarom mijn verhalen lineair zijn opgebouwd én volledig verteld worden vanuit het standpunt van de held, Jerome K. Jerome Bloks. Ik teken alsof hij het avontuur beleeft met een GoPro op zijn hoed. Iedereen zou het verhaal grotendeels moeten begrijpen zonder de teksten te lezen. De teksten zijn dan de kersen op de taart.”

Waarom zijn uw prenten vaak zo klein? Is dat omdat uw originele platen zo groot zijn? 

Dodier: “Hm, het is eerder omdat ik geen fan ben van grote prenten. Er moet al een zware verhaaltechnische reden zijn om een grote prent in mijn verhalen in te lassen. Als het alleen om mooi te wezen is, hoeft het niet voor mij. Ik ben geen snoever. Dat heb ik geleerd van Hergé. Die man kon geweldig tekenen, maar hij tekende heel bescheiden in gewone prenten. Enkel als hij een zeer goede reden had, bijvoorbeeld om de raket op de maan te tonen, ging hij ervoor. In de jaren 1970 moest het plots allemaal anders. ‘Weg met de drie of vier stroken’ en ‘Leve de comicstijl met losse kadrering’. Ik blijf daar huiverachtig tegenover staan. Al te vaak bemoeilijkt dit een vlotte lezing en camoufleert dit de zwakheden van de auteur. Stel je even voor dat men dit zou doen met een televisieprogramma. Het ene moment kijk je op een gewoon scherm. De volgende scène verdubbelt je scherm in grootte. Spectaculair is het zeker, maar het zorgt er alleen maar voor dat je het verhaal vergeet. De kunst bestaat erin om binnen een vast kader de inhoud te optimaliseren. Je moet de lezer verleiden binnen die beperking, en dit in elke prent. Een grote prent schreeuwt zijn belangrijkheid uit, maar net daardoor geef je minder aandacht aan de andere op die pagina. De laatste jaren grijp ik daarom regelmatig terug naar een wafelijzerstructuur. Op die pagina’s is elke prent gelijkwaardig én primeert de sterkte van alle tekeningen van die plaat! Ik ga nog wat verder. Als ik mijn scenario decoupeer, start ik standaard met acht prenten. Elke pagina is een scène en elke scène eindigt op het laatste prentje van die pagina.”

 

Een cliffhanger dus. 

Dodier: “Inderdaad. Je ziet soms dat tekenaars halverwege de pagina veranderen van locatie, tijdzone of inkleuring. Dat is zo’n zonde, maar soms kunnen ze niet anders omdat ze voorgepubliceerd worden in een krant of twee pagina’s per week willen tekenen. Alle excuses zijn goed. Een scène bij mij is één tot drie pagina’s. Langer wordt het nooit, anders verveel ik me weer. Maar wat ik wil zeggen, is dat elke scène rechts onderaan de pagina eindigt. Om dat netjes te laten uitkomen, moet ik soms tien prenten tekenen in plaats van acht. Platen met meer dan tien prenten probeer ik dan weer te vermijden. De pagina’s met tien prenten bewaar ik voor de eerder tekstloze pagina’s vol actie zoals een achtervolging. Ik moet zo’n pagina’s veel tekenen, want het is eigen aan het beroep van Jerome. Hij moet vaak iemand schaduwen. Omdat ik een hekel heb aan deus ex machina’s kan ik niet anders dan die hele achtervolgingsscène in beeld te brengen.”

 

Zelfs als dat inhoudt dat Jerome pagina’s lang iemand observeert die gewoon op café zit, zoals in deel 19, Verkeerd Verbonden. 

Dodier: “Inderdaad. Ik moet dan gewoon iets vinden waardoor de lezer zich niet verveelt. En dan komt de onbeholpenheid van Jerome weer goed van pas. Hij kan observeren en toch een doos snoepjes op de grond laten vallen. Persoonlijk vind ik dat ik gegroeid ben in het weergeven van die achtervolgingsscènes. Vaak volgt de lezer de verdachte en merkt hij niet eens meer dat Jerome hem in hetzelfde prentje schaduwt.” (lacht)

Nog een stille scène, nu uit Jerome K. Jerome Bloks 17: De Marionet.


Pagina 39 uit De Marionet vind ik een prachtige, stille pagina. Het intrigeert me dat u in het derde prentje gewoon inzoomt waardoor de F van supermarkt Franprix zelfs niet meer zichtbaar is. 

Dodier: “Stoorde het je?”

 

Nee, integendeel. Ik vind net dat het de actie groter maakt dan het prentje. Komt hier de fotograaf in u naar boven?

Dodier: “Ja, op mijn foto’s heb ik de Franprix wel volledig genomen. Ik moet er zeker tien van hebben. Als ik naar Parijs ga om een album fotografisch voor te bereiden, ben ik er minimaal twee dagen. Alleen om er te flaneren en te fotograferen. En dan kom ik hier terug en ontbreek ik nog bepaalde scènes. Het is altijd hetzelfde. (lacht) Uiteindelijk dien ik dan twee verschillende foto’s samen te voegen. Ik neem dan pakweg het gebouw van de ene foto en combineer dat met een rij wagens van een andere. Het is vaak knutselwerk. Er is ook niemand die me zegt dat ik een straat consequent moet natekenen. Soms staat het huis in het vierde prentje in werkelijkheid in een andere straat dan dit van het vijfde prentje. Pure bluf, maar het belangrijkste is dat de lezer het gelooft.” (lacht) 

 

Maar u blijft wel uw fotocombinaties zoeken binnen dezelfde stad?

Dodier: “Ja, dat wel. De lezer zou onmiddellijk zien mocht ik een stukje decor uit Duinkerke monteren in Parijs. Dat fotograferen doe ik dolgraag. Ik voel me dan echt Jerome K. Jerome Bloks. Ik zie hem daar lopen, ginds iemand schaduwen en daar struikelen.”

 

De eerste drie delen zijn eerder karikaturaal getekend en verschillen grafisch enorm met uw huidige stijl. Schrikt dat de nieuwe lezers niet af? 

Dodier: “Die vraag stel ik me ook heel vaak. Ik heb voor die eerste albums al nieuwe covers getekend en ze opnieuw laten inkleuren, maar ik weet het toch niet. Ik kan ze toch niet hertekenen? Ik heb veel meer zin om nieuwe verhalen te vertellen dan de oude te herwerken. Bovendien ben ik Hergé niet.”

 

Hebt u nooit overwogen om een kleine studio op te richten en te werken met een of meerdere assistenten? 

Dodier: “Oh nee! Dat is me te Belgisch. Ik hou te veel van mijn eenzaamheid. En ik mag er niet aan denken dat er iemand met mij zou moeten samenwerken. De sukkelaar, ik beklaag hem nu al. (lacht) Ik ben nogal perfectionistisch.”

Worstelen met een prent uit het volgende verhaal. Als ze de “tandenborsteltest” niet overleven, grijpt Alain Dodier in tot het goed zit. Eerste afbeelding: de volgens Dodier mislukte versie met vele aanpassingen en op de tweede afbeelding de uiteindelijke versie.

 

Dan kunt u me misschien uitleggen waarom ik op het internet twee verschillende prenten te koop gevonden heb met dezelfde tekst. Bovendien verschillen die nog eens met de definitieve pagina. Ze zien er allebei geweldig uit en ze lijken me echt. 

Dodier: “Ze zijn ook echt. Ik ben mijn eigen ergste nachtmerrie en daarom heb ik die eerste twee prenten niet weerhouden. Ze hebben de test van de elektrische tandenborstel niet doorstaan.”

 

De wat? 

Dodier: (lacht) “Als ik met een plaat bezig ben, blijft die hier op mijn tekentafel liggen. ’s Avonds, voor ik ga slapen, poets ik net zoals alle andere mensen, mijn tanden. Met een elektrische tandenborstel duurt dat exact twee minuten. Dat vind ik echt wel lang, maar het moet. Terwijl ik dat doe, herbekijk ik de plaat. Als ik mij tijdens die twee minuten aan iets erger op die plaat, grijp ik in. Ik pak mijn potlood en trek er een dikke streep door. Daarna ga ik slapen. Vraag me niet waarom ik een prentje of een stukje tekening niet goed vind. Het is vaak niet meer dan een gevoel. De volgende morgen snij ik dat prentje uit de plaat of kwak er een halve pot Tipp-Ex op. Ik herbegin dan te tekenen. ’s Avonds doe ik opnieuw de tandenborsteltest. En als ik dan weer moet herbeginnen, dan is het maar zo. Ik moet met een gerust gemoed kunnen gaan slapen. De twee prentjes die je me toonde, zijn zo’n afgekeurde versies. Ze zijn niet slecht, maar ze ergerden me toen. Je moet eens kijken naar die pagina hier. De beruchte pagina 7 van mijn nieuwe strip. Dat was een ramp. Al die Tipp-Ex... Die middelste tekening heb ik bijvoorbeeld ettelijke keren opnieuw gemaakt. Het lukte me echt niet om de barones goed te tekenen. Zeker twintig keer heb ik dat gezicht hertekend. Twintig keer verspreid over verschillende weken. Ik tekende wel verder, maar iedere avond keurde ik datzelfde prentje van die ene plaat af. Nu is ze goed. Eindelijk is die plaat evenwichtig. Eindelijk zitten de bewegingen goed. Eindelijk heb ik er een positief gevoel over. Dat was een van de moeilijkste ooit. Hierop heb ik gezweet.”

 

U legt de lat op elk onderdeel van het stripmaken wel extreem hoog. Of vindt u van niet? 

Dodier: “Misschien wel. Je zou me perfectionistisch kunnen noemen. Maar is dat geen kwalitatief voordeel voor een striptekenaar?”

 

Maar waar begint en eindigt het? Ik zie hier nu voor me een A4’tje liggen met daarop een dertigtal foto’s van een doodnormaal mannenkapsel. Je ziet voor-, zij- en achterzicht van het hoofd met om de tien centimeter een andere kapselfoto. Dat gaat toch ver? 

dodier: “Goh, ik kan daar perfect mee leven. De enige die ik daarmee erger, ben ik zelf. Als het niet lukt, ben ik boos op mezelf. Ik val er niemand mee lastig.”

 

Hoelang doet u over een plaat?

dodier: “Je mag toch wel rekenen op één week per pagina. Die dertien pagina’s hier gaan vandaag richting inkleurder. Ze waren al af, maar ik heb ze vorige week nog elke dag geretoucheerd. Maar als een pagina echt af is, kan ik er weer drie lange seconden volop van genieten.” (lacht) 

 

Kunt u ook genieten van het feit dat u op Facebook wordt voorgedragen als kandidaat om de Grote Prijs van Angoulême te winnen? (Dit interview werd drie dagen voor de bekendmaking van de nominaties afgenomen. Alain Dodier raakte niet genomineerd bij de laatste drie). De oproep wordt vaak gedeeld. 

Dodier: “Ik leef als een kluizenaar. Ik heb geen behoefte aan een Facebookaccount of dies meer, maar ik vind het enorm plezierig wat men nu doet. Supersympathiek. Ik ben hier pas twee dagen van op de hoogte. Mijn uitgever belde het me door. Blijkbaar zou tekenaar-scenarist Jack Manini dit gelanceerd hebben. Marc Bourgne zou het dan verder gedeeld hebben enzoverder. Ik ben hier echt door geraakt. (stilte) Het zou wat zijn mocht ik de Grote Prijs winnen. Nee maar... De Grote Prijs is de Oscar van de strips. Bovendien wordt die gekozen door al je collega’s. Dubbel prijs. (stilte) Het feit dat ze al aan me denken, ontroert me enorm.

 

Alsof de duivel ermee gemoeid is, rinkelt de telefoon. Het is de uitgever. Dodier vraagt hem lachend terug te bellen omdat hij middenin een lang interview zit waar de interviewer nog altijd niet gevraagd heeft hoe Jerome nu aan zijn naam is gekomen. 

 

Dodier: “Sorry. Waar waren we gebleven?”

 

Ik had nog één vraag. Hoe komt Jerome K. Jerome Bloks aan...? 

Dodier: (bulderlach) 

 

Het antwoord kan ik voor hem noetern. De detective dankt zijn naam aan de komische Engelse schrijver Jerome K(lapka) Jerome en de Amerikaanse schrijver Robert Bloch die politie-romans zoals Psycho schreef. In het Frans heet de reeks Jérôme K. Jérôme Bloche.

Dit interview werd op 2 februari 2019 gepubliceerd op Stripspeciaalzaak.be. De pdf-versie kan je hier downloaden.